terwijl in den winter de thermometer dikwijls onder nul daalt en de hoogste bergtoppen met sneeuw zijn bedekt. Het bergland, hetwelk de Delagoaspoorweg doorsnijdt, wordt door de noordelijke uitloopers van het Drakengebergte gevormd; de hoogste top is 2600 M. Talrijke stroomen hebben zich breede, onregelmatige beddingen in de granietrotsen gevormd, zoodat barokke rotsformaties en indrukwekkende watervallen, zooals te Waterval-Boven, niet zeldzaam zijn. In het droge jaargetijde is de waterstand laag en de met rotsblokken bedekte beddingen komen dan aan het licht.
Het land is slecht bevolkt. Tot aan het district der Kaapsche Goudvelden, wier middenpunt het snel zich ontwikkelende Barberton vormt, ligt deze zuid-tropische wildernis daar ongerept in een grootsche verlatenheid. Tusschen het hooge gras en de boschjes voeren kudden antilopen en buffels een idyllisch bestaan; ook zebra's, giraffen en luipaarden worden hier niet zelden aangetroffen, terwijl de rivieren door krokodillen worden onveilig gemaakt.
Voor den Delagoaspoorweg heeft men gebruik gemaakt van het dal der naar deze dieren genoemde rivier. De kracht van het water schijnt hier reeds veel uitgewerkt te hebben, want de stroombedding, die dikwijls van richting veranderd schijnt te zijn, is over 't algemeen zeer breed. Desondanks bleef er nog genoeg te doen over. De spoorweg loopt over een afstand van 70 Engelsche mijlen langs de Krokodilrivier
station van den delagoa-spoorweg.
en hare nevenstroomen. Steeds biedt de rivier, welke nu eens in een smal bed samengedrongen, pijlsnel voortschiet, dan weder eilanden en watervallen vormend, voortstroomt, een belangwekkenden aanblik. Op het gebied van tunnels en viaducten werd veel grootsch geleverd; in het bijzonder wekt de brug bij Kaapmuiden de bewondering van den reiziger.
Met den bouw van dezen voor de opensluiting van Zuid-Afrika zoo gewichtigen spoorweg, is omstreeks 't jaar 1880 een Engelsche maatschappij aangevangen. In het jaar 1890 was het gedeelte van Lorenzo-Marquez tot de vijftig mijlen verder opliggende Komati-Poort aan de Portugeesche grens ten einde gebracht. Daarna hield men eenigen tijd met het verder voortzetten van het werk op; eerst in het jaar 1895 werd door de Nederlandsch-Zuid-Afrikaansche spoorwegmaatschappij Pretoria met Komati-Poort verbonden, en de geheele, lange weg van de Boeren-hoofdstad tot aan den Indischen-Oceaan voor het verkeer opengesteld. De spoorweg heeft slechts enkele rails maar voorziet voldoende in de behoefte. Gelijk van zelf spreekt, moet in de eerste plaats het goederenvervoer deze kostbare onderneming rendabel maken; ongeveer ¼ van den uitvoer van den Transvaal wordt door deze lijn op de wereldmarkt gebracht; voornamelijk worden delfstoffen, steenkolen, leder, huiden en levend vee uitgevoerd. Om de stations is men begonnen met het aanleggen van plantages, wier voortbrengselen weldra het goederenvervoer belangrijk zullen vermeerderen.
Toen ik op den ochtend van den tweeden reisdag ontwaakte, had de trein de bergen reeds verlaten. Weldra kwam aan den horizon de in de verte schitterende watervlakte van den Indischen Oceaan opdoemen, waarboven slechts door den verrekijker zichtbaar, van het Zuiden naar het Noorden een lage landtong uitstak. Door deze, die den naam van Iuvack draagt, wordt de zeeboezem van Espirito Santo gevormd; aan den noordelijken oever hiervan ligt Lorenzo-Marquez, in een tusschen stoom- en zeilschepen, heerlijke ligging. De huizen, waartusschen hier en daar een palm zich verheft, zijn laag en meestal door een breede veranda omgeven. De stad heeft geen groote, deftige gebouwen noch moderne verkeerswegen; in den beginne maakt zij daardoor een onaanzienlijken indruk. Aan het station en bij de haven bemerkte ik echter een levendige, drukke beweging. Zonder twijfel heeft de opening van den Delagoaspoorweg hier nieuw leven gebracht, en daar ook de toestand van de haven gunstig is, is een goede toekomst voor deze reeds in 1545 gestichte en naar haren stichter genoemde stad, te wachten. Reeds sedert lang heeft Engeland op dit punt zijn aandacht gevestigd en bij herhaling beproefd het in bezit te krijgen.
Merkwaardig was het, dat met zonsondergang alle zwarten de stad verlieten; zooals men mij zeide, geschiedde dit door een maatregel van de voorzichtige plaatselijke politie, die tengevolge van vroegere oproeren, gedurende den nacht slechts blanken binnen de muren duldt.
Ik zou overigens de stad niet verlaten zonder een merkwaardige, van echt Engelsche aanmatiging getuigende scène te hebben meegemaakt. Onder de reizigers, die zich aan het strand verzameld hadden, om zich evenals ik op de voor het vertrek naar Kaapstad gereed liggende stoomboot in te schepen, waren ook twee Engelschen. Deze spraken op zoo luiden toon, dat ik ieder woord kon verstaan, over een in de nabijheid op post staanden Portugeeschen soldaat. Nadat zij over het model van het geweer, hetwelk de soldaat droeg, een verschillende opinie hadden uitgesproken, werd snel een weddenschap gesloten. Daarop trad een van hen op den schildwacht toe en riep tot hem op een wijze, die geen weigering toestond: ‘Laat mij je geweer zien.’
Natuurlijk verstond de soldaat niet wat de vreemdeling verlangde, maar zag hem verbluft aan. Toen verloor de Engelschman het geduld, en - ik vertrouwde mijn eigen oogen niet - hij gaf den man een stoot tegen de borst terwijl hij hem gelijktijdig het geweer van den schouder greep. Toen draaide hij zich kalm om en verklaarde zijn landsman, dat de weddenschap ten zijnen gunste was afgeloopen. Beiden probeerden daarop, de tegenwerpingen van den schildwacht en van de zich snel verzamelende menigte niet achtende, de wijze van laden van het geweer.
Weldra echter werd hun positie toch gevaarlijk, want de menigte maakte aanstalten om wraak te nemen over de aan een van de hunnen begane gewelddaad. Gemakkelijk kon ik, daar ik in de onmiddellijke nabijheid stond, voor den dader gehouden worden en omdat op dit oogenblik in den looppas eene politie-patrouille naderde, hield ik het voor geraden mij uit de voeten te maken. Ik wenkte een schuitenvoerder en liet mij door hem naar de stoomboot roeien, want als onschuldige gevoelde ik geen lust met eene Portugeesch-Afrikaansche gevangenis kennis te maken. Mijn aandacht was gespannen hoe dit conflict zou afloopen. Na korten tijd echter voer tot mijne verwondering een tweede boot van wal. Luid lachend kwamen beiden, terwijl de schroef van de stoomboot langzaam in beweging werd gebracht, aan boord. Hier drong men nieuwsgierig om hen heen en vroeg, hoe zij het hadden kunnen klaarspelen om niet gevangen genomen te worden. ‘O,’ was het