De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1
(1899)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Monsieur De L'Espinay.
| |
[pagina 26]
| |
zich in een rechthoekig paralellogram met twee evenwijdig loopende langere, en twee smallere wanden. Aan een dier smallere wanden was eene monumentale schouw aangebracht, die rustte op vier zwart marmeren gedraaide zuilen, tegenover den wand, waar het tooneel werd toegesteld. Over de geheele uitgestrektheid van de langere wanden dezer feestzaal had een beroemd meester van het penseel, Jacob Jordaens, zijne koninklijke kunst getoond. Hier waren twee reusachtige doeken te bewonderen - de Jacht van Diana, en de Rust van Diana. Op beide schitterde het volle, zonnige kleurengamma van den Antwerpschen meester. De Rust van Diana stelde de jachtgodin en tallooze Nimfen voor, bijna meer dan levensgroot. Het boschrijk landschap was genomen tegen het vallen van den avond, terwijl het zonnepurper aan den westelijken horizon nagloeit. Diana zit vermoeid van de jacht in een zilverkleurig gewaad op een heuvel, die met een donkerrood tapijt is gedekt. Vele Nimfen rusten of sluimeren rondom haar heen in veelkleurige kostumen, maar ook vertoonen zich niet weinigen ontkleed in de volle schittering van blanke schouders en boezems. De jachtbuit door Diana gewonnen: wilde zwijnen, herten, hazen, pauwen en faizanten zijn tegen de stammen der boomen opeengestapeld, of aan de takken gehangen. Van ter zijde komt een stoet naakte satyrs met roodbruine incarnatie, lachende troniën en manden vol rijp ooft. De Jacht van Diana aan de overzijde vertoonde de Godin in den vollen middaggloed, omringd van eene breede schare jonkvrouwen, een prachtig hert, met hoog vertakt gewei, aanvallend, terwijl eene reeks van hijgende honden van alle zijden tegen het vervolgde dier opspringt. Overdag viel het licht in de feestzaal door het koepeldak van glas. Des avonds brandden er op zes kroonluchters van kristal een honderd-twintig kaarsen. De gure Novemberdag, somber en zwaar bewolkt, had het wenschelijk gemaakt een groot vuur aan te leggen in de hooge schouw en de kaarsen bij het kwijnende en afnemende daglicht op te steken. Er vertoonden zich al vrij wat gasten in de groote zaal. Telkens verschenen er nieuwe, uit de zijvertrekken aankomende. In het eerste salon, waar men binnentrad na eene uitgestrekte, met wit marmer bevloerde vestibule te hebben doorloopen, bevonden zich de Graaf en de Gravin van Brederode, vergezeld van hunne drie kinderen en van den Vicomte en de Vicomtesse de Machault, de laatste eene zuster van den gastheer. De drie kinderen, nog zeer jong, hielden zich aan de zijde hunner moeder. Het waren: Hendrik van Brederode, Heer van Vianen, Ameide en Tienhoven, acht jaar oud; Wolfert van Brederode, Heer van Herwijnen, Nievelt en Zwammerdam, zes jaar oud; en Hedwig Agnes van Brederode, vijf jaar oud. Ze vormden eene aardige groep, merkwaardig door hunne gelijkenis met hunne moeder, Louise Christine van Solms, tweede echtgenoote van den Veldmaarschalk. Alle drie vertoonden de donkerbruine oogen en het krullend donkerbruin hair der familie van Solms. Al de binnenkomende gasten bogen zich voor deze familiegroep, en wisselden eenige hartelijke woorden met gastheer en gastvrouw. Er klonken velerlei talen: Fransch, Duitsch en Hollandsch, het meest Fransch. Van tijd tot tijd schalde zeer luid de stem van den opperhofmeester des Graven van Brederode - den jongen Graaf Lodewijk van Nassau-Hadamar, een neef der eerste echtgenoote van den gastheer, de Gravin Anna van Nassau. Allerlei bekende en minder bekende namen werden genoemd van hen, die binnenkwamen, en voor den Graaf en Gravin van Brederode bogen. ‘Graaf en Gravin van Waldeck!’ ‘Jonkheer Nicolaas van Boeckhorst, Ridder, Heere van Noordwijck!’ ‘Kolonel Lord William Craven!’ Deze laatstgenoemde was een statig edelman, omstreeks vijf-en-dertig jaren oud, met strenge, ernstige trekken en groote doordringende oogen. Hij was geheel in zwart satijn gekleed, met uiterst kostbare kanten, platte kraag en manchetten, zonder degen. Zijn breed geranden zwart vilten hoed met zwarte struisveeren droeg hij in de linkerhand. De Gravin van Brederode glimlachte, toen ze hem hare hand reikte. Er straalde blijdschap uit hare groote donkerbruine oogen, terwijl ze vroeg: ‘Sa Majesté viendra, Mylord Craven?’ ‘Tout à l'heure, madame la Comtesse!’ Lord Craven kondigde door zijne komst de verschijning aan der Vorstin, die in de hoftaal genoemd werd: Sa Majesté la Reine de Bohème; Electrice Douarière Palatine. Lord Craven, zoon van een schatrijk Lord-Major van Londen, was uit hooge vereering voor de dochter van Koning James I, voor de eenige zuster van Koning Charles I, naar Den Haag gekomen, toen na eene reeks van rampen, de ongelukkige Frederik V, Koning van Boheme, Keurvorst van de Paltz, te Mainz op zes-en-dertigjarigen leeftijd overleden was, den 29 November 1632. Koning Charles I had Lord Craven opgedragen om zijne zuster Elisabeth, Douarière van Bohemen, uit te noodigen naar Londen te komen. Tot nog toe had deze laatste, om vele staatkundige en persoonlijke redenen, dit verzoek niet aangenomen, en was zij evenals Lord Craven in Den Haag gebleven. Craven werd in 1640 tot kolonel benoemd in het Staatsche leger. Hij diende zijn nieuw vaderland en de zuster van zijn Koning met onwankelbare trouw. Intusschen had de luide stem van den opperhofmeester nieuwe gasten aangekondigd: ‘Baron en Barones van Pallant-Culemborgh!’ ‘Markies de la Vieuville, luitenant-kolonel!’ ‘Agathius, Burggraaf von Dohna!’ ‘De Heere Jacob Cats, Ridder van Zijne Majesteit van Groot-Brittanje, Raadpensionaris der Hoog Mogende Heeren, Grootzegelbewaarder van Holland en West-Friesland!’ Er trad een grijsaard van acht-en-zestig jaar naar Graaf en Gravin van Brederode. Zilverwit hair krulde langs slapen en ooren, een zilverwitte knevel bedekte zijn bovenlip, een zilverwitte kinvlok spitste het nog welgevulde gelaat af. Cats was zeer eenvoudig in zijn kostuum van zwart laken met zwart satijnen oplegsels, alleen verlevendigd door een platten kraag van gesteven batist met zeer breede zoomen. Zijne helderbruine oogen zagen onverschrokken in 't rond, schoon hij door zijne diepe buigingen uitdrukking scheen te willen geven aan een gevoel van groote nederigheid. Nadat de Gravin eenige vriendelijke woorden tot den Raadpensionaris gesproken had, vroeg deze: ‘Ik hebbe met groote zwarigheid en perplexiteit vernomen, dat Zijne Hoogheid wederom niet wel te passe is. Was er vandaag ook eenige nadere informatie?’ ‘Ik dank u, mijnheer de Raadpensionaris! Zijne Hoogheid, mijn zwager, is heden wel te passe, maar zeer gefatigeerd door zware hoofdpijnen in de laatste dagen!’ ‘Dit verblijdt mij zonderling zeer, mevrouw de Gravin! Ik had in de beide laatste dagen geen nader advertissement, vermits ik tot Leiden was in mijne qualiteit van Curator der Hooge Schole!’ De Gravin van Brederode werd verplicht hare aandacht aan andere gasten te wijden. De jonge Graaf Lodewijk van Nassau-Hadamar had velerlei namen genoemd: ‘De heere Johan de Knuyt, eerste Raad ter vergadering van de Edel Mogende Heeren van Zeeland!’ ‘De heere en mevrouwe Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck!’ ‘Mevrouw de Douarière Johan Ludwig zu Nassau-Catzenelnbogen en hare drie dochters!’ ‘Graaf en Gravin van Wassenaar!’ ‘Zijne Excellentie, Monseigneur Gaspard Coignet, Comte de Courson, Seigneur de la Thuillerie, Ambassadeur-ordinaris van Zijne Majesteit van Frankrijk, met echtgenoote en twee dochters!’ | |
[pagina 27]
| |
Gastheer en gastvrouw, de Vicomte en de Vicomtesse de Machault, betoonden buitengemeene oplettendheid aan de familie van den destijds in Den Haag zeer populairen Franschen Gezant. De alliantie der Republiek met Frankrijk, de samenwerking der Fransche en Staatsche troepen in Vlaanderen, hadden de geestdrift voor Frankrijk op dat moment in top doen stijgen. Zijne Excellentie, de Fransche ambassadeur, was een groot, gezet man met rood glimmend gelaat, glad geschoren kin en lang, om slapen en nek zwierend, donkerblond hair. De ambassadrice was evenzoo gezet, maar kleiner dan haar echtgenoot, terwijl ze zich onderscheidde door een wijd uitstaand galakleed van donkerblauw fluweel met hoog opgewerkte zilveren lelieën. De Gravin van Brederode drukte de statige ambassadrice met bijzondere hartelijkheid de hand, en sprak zeer voorkomend met de beide jonge Gravinnen. Doch andere gasten verschenen. Graaf Nassau-Hadamar kondigde aan: ‘Armand de Grammont, Comte de Guiche!’ ‘Henri de la Beaume, Marquis de la Vallière!’ ‘De heere Cornelis Musch, Raad en Griffier der Hoog Mogende Heeren, met echtgenoot en drie dochters!’ ‘Henri de Fleury de Coulan, heer van Buat!’ ‘Mevrouw de Douarière Schenck von Schmidberg!’ ‘De heere Constantin Huygens, Ridder van wege zijne Excellentie den Doge van Venetië, Heer van Zuylichem, Zeelhem en in 't Monnickenland, Secretaris, Raad en Rekenmeester van Zijne Hoogheid!’ Een man van vijftig jaar met groote donkerblauwe oogen, lange lichtblonde hairen, fijne trekken en een welwillenden glimlach bleef een oogenblik spreken met den Graaf van Brederode. ‘Mijnheer Huygens! het is mij een singulier genoegen u te zien! Mag ik uwe opinie vragen over den tegenwoordigen staat van Zijne Hoogheid?’ ‘Zijne Hoogheid schijnt mij zeer wel te pas, maar de staat van zijn gemoed blijft wankelend, alles gecauseerd door excessieve fatigues te velde in den oorlog....’ Huygens scheen te aarzelen. De gastheer zag hem zeer ernstig aan, en sprak bijna fluisterend: ‘Ik wil geen oorzaak zijn, om u te importuneeren - ook betaamt het mij niet uit curiositeit in uwe secreta te willen penetreeren, maar het zou mij lief zijn van u eenig afdoend advies te hebben!’ Huygens antwoordde even zacht en vertrouwelijk: ‘Zijne Hoogheid wordt het meest gekweld door gemis aan memorie, zoodat ik onze besognes geheel alleen afdoe. Ik reken op uwe discretie, en communiceer er met niemand over, behalve met Hare Hoogheid. We moeten patiëntie oefenen in deze adversiteit!’ De Graaf van Brederode zuchtte, en drukte Huygens zwijgend de hand. Steeds stroomden meer gasten aan de familie van Brederode voorbij. Deftige namen klonken door de receptiezaal: ‘De Heere Cornelis van Terensteyn, oud-Burgemeester der stad Dordrecht!’ ‘Zijne Excellentie Prins Emmanuel van Portugal, ritmeester bij het regiment arquebusiers van den Opperhofmeester Zijner Hoogheid!’ ‘Jonkheer en Jonkvrouwe van Boetselaar - Asperen!’ ‘Jacques, Comte de l'Espinay, Seigneur de Vaux et de Mezières, majoor in het regiment van den Graaf de Colligny!’ De Vicomte de Machault toonde zich zeer verheugd l'Espinay te ontmoeten. Het was dezen Franschen edelman sedert Augustus in Den Haag zeer voor den wind gegaan. Het dapper wapenfeit van zijn eersten avond in de Prinsenstad had daartoe weinig bijgedragen. Niemand kende hem toen, en hij zelf maakte er geen gewag van. De vermomde persoon, door zijne Duitsche vrienden ‘Zijne Hoogheid’ genoemd, scheen er zich weinig van te hebben aangetrokken. Niemand sprak er van. De zaak was in weinige weken vergeten. Van de gekwetsten werd niets vernomen. Het was duidelijk, dat het baldadig drietal het veilig achtte te zwijgen. Maar in de Hoogstraat, vooral in het Gouden Hoofd, werd er nog dikwijls op gezinspeeld, en werd l'Espinay met groote bewondering vereerd. Door voorspraak van den Vicomte de Machault, door steun van den Veldmaarschalk Van Brederode, werd hij eerst tot kapitein, later tot majoor bevorderd in het regiment van den kolonel Charles de Chatillon, Graaf van Colligny. De Graaf de l'Espinay was bijna onmiddellijk bij alle aanzienlijke Haagsche familiën voorgesteld, en maakte grooten opgang door zijn gunstig voorkomen, geestig gesprek en uitstekende ridderlijke manieren. Door de ongesteldheid van den Stadhouder was hij nog niet aan het hof ontvangen, wel bij Prins Willem II, getrouwd met Maria Stuart, dochter van Charles I. De jonge Prins woonde toen in het Oude Hof, in het Noord-EindeGa naar voetnoot1), en was bijzonder op het gezelschap van den kloeken Franschen edelman gesteld. (Wordt vervolgd.) |
|