Verbranding van een gesneuveld Opperhoofd in het IJzeren Tijdperk.
(Bij de plaat op bl. 24).
De in onzen tijd meestal toegepaste wijze van lijkbezorging, het begraven in lijkkisten, welke in den grond worden ingegraven, is betrekkelijk nog niet lang in algemeen gebruik. Eerst de christelijke idee heeft in de vroegere methode van dooden-bijzetting een omkeer gebracht en heeft de teraardebestelling in de plaats doen treden van de vroegere verbranding of balseming.
Gelijk men op onze plaat kan zien, werden in het ijzeren tijdperk - de tweede groote periode van de voorhistorie - de dooden verbrand, en waar deze verbranding een in den krijg gesneuveld machtig opperhoofd gold, had die verbranding met groote plechtigheid plaats.
Thans wordt de verbranding van dooden op brandstapels in de open lucht nog slechts bij enkele volkeren aangetroffen.
Omtrent de verschillende gebruiken, in zwang bij de bijzetting van lijken, valt het volgende mede te deelen.
De bijzetting in de vrije lucht op opeengestapelde takken vindt men voornamelijk bij de Zuidzee-bewoners en ook bij de Perzen, die de lijken in open torens aan de roofvogels prijsgeven.
Zeevarende, wilde volksstammen vertrouwen hunne dooden toe aan een vaartuigje, waaraan de veronderstelling ten grondslag ligt, dat zij aan gindsche zijde der zee weder zullen opstaan. De meest in zwang zijnde methode van begraven is echter het ter ruste leggen in gemetselde gebouwen, dolmen, overdekte galerijen of aardhoopen.
Oorspronkelijk bestonden daarbij zekere algemeene gebruiken: de verzorging van de dooden met spijs en drank, waaruit zich doodenoffers, maaltijden en dergelijke ceremoniën ontwikkelden; verder het medegeven van wapenen, sieradiën, eereteekenen, echtgenoote, slaven, strijdros, spijzen enz., hetwelk hierop berustte, dat de dooden aan gene zijde van het graf zouden voortleven. De hiermede samenhangende, deels zeer gruwelijke plechtigheden van de natuurvolkeren waren zelfs bij de half beschaafde bewoners van het oude Europa nog in zwang, vooral bij de begrafenissen van vorsten en opperhoofden, die men met hun ganschen hofstaat liet begraven; op dit oogenblik zijn zij nog bij Afrikaansche opperhoofden en zelfs in Voor-Indië (weduwenverbranding) in gebruik.
In de meeste landen had echter een soort afkooping der menschenoffers plaats, waarbij in plaats van het leven, eenige bloeddruppels, een vinger of het haar werden geofferd, of in plaats van de menschen zelve, gelijk in Japan, metalen poppen in het graf werden gelegd. Hier en daar, zooals in Dahomey en bij de Indianen van Noord-Amerika, worden zelfs den reeds gestorven opperhoofden nog boodschappers en dienaren door latere vermoording achternagezonden.
In verband met deze ceremoniën vond men reeds bij de voorhistorische en thans nog bestaande natuurvolkeren een buitengewone weelde in zwang; den doode werden zijn kostbaarste wapenen en versierselen, zijn beste kleederen medegegeven, en bij de meer beschaafde stammen zelfs uit goud en edelgesteenten vervaardigde kleinoodiën.