sedert door de Katholieke Kerk heilig verklaard, in 777 overleed, dan mag men aannemen, dat de kerstening van de streken aan de IJsel, reeds vroeg eene zaak was, waaraan te Rome veel gewicht werd gehecht.
De vestiging te Deventer ondervond in den beginne veel last van de Saksers, van wie men zelfs vertelt, dat zij Deventer verwoestten. Nu is er eene meening, die de oorspronkelijke inwoners van Deventer en hun tegenwoordige afstammelingen voor Saksers houdt; slechts kan dit waar zijn, indien of de Saksers Deventer niet verwoestten, òf indien zij, na de verwoesting zich daar blijvend hebben gevestigd.
Hoe het ook zij, wij kunnen hier niet langer bij de oude geschiedenis van Deventer blijven stilstaan, en richten dus
voorgevel der doopsgezinde kerk.
onzen blik op een tijdstip, dat meer zekerheid geeft, het begin der 10de eeuw, toen Deventer een tijdlang tot zetel diende van den Utrechtschen bisschop Radboud, die door de Denen uit zijne residentie verdreven, hierheen, evenals zijn opvolger Balderik, zijn zetel overbracht. Diens opvolgers verhuisden echter weer naar Utrecht en, stellig met het oog op de buitengewone voordeelen, die daaruit konden voortvloeien, wisten zij van den Duitschen keizer, een aantal privilegiën te bedingen, bestaande in tollen, keuren enz., welke langen tijd een ruime bron van inkomsten voor den Utrechtschen Stoel bleven.
Kalm vloden de jaren van 1000 tot den aanvang der reformatie voor Deventer heen, dat zich als een aanzienlijke handelsstad begon te ontwikkelen, waartoe zeker de toetreding tot het zoo belangrijke Hanzeverbond het hare heeft bijgedragen. Over de verhouding van Deventer tot de overige Hanzesteden bevat het archief dier stad nog belangrijke bescheiden, die slechts voor een klein gedeelte zijn gepubliceerd. Naijver van net naburige Zutfen wikkelde wel nu en dan de bloeiende koopstad in ernstigen krijg, maar noemenswaard nadeel ondervond zij van die schermutselingen niet; integendeel haar aanzien werd er door verhoogd.
Toen de latere keizer Karel V het bewind over deze gewesten aanvaarde, kwam ook Deventer onder zijn gezag en daarmede was een tijdperk van groote onrust aangebroken. Het is hier de plaats niet om uitvoerig de geschiedenis der reformatie, voor zooverre die Deventer betreft, neder te schrijven; dat deze echter daar niet zonder groote offers geëischt te hebben tot stand kwam, bewijzen de halsstraffen, waartoe een aantal afgevallenen van het oude geloof, werden veroordeeld, en welke ook op hen werden toegepast. Na den overgang der regeering van deze landen op Philips II, graaf der Nederlanden en koning van Spanje zag een tijdlang de toekomst van Deventer er niet minder donker uit. De stad moest talrijke belegeringen doorstaan met al de gevolgen daaraan verbonden en kwam eerst tot rust, toen zij in 1591 voorgoed in de handen der Staatschen viel. Een tweede periode van bloei ving toen aan, niet alleen van handel, maar ook van wetenschappen. Het Atheneum werd in 1630 opgericht en maakte bijna twee en een halve eeuw den roem uit der stad, boekdrukkerijen bloeiden, bekende geleerden hadden in Deventer hunne woonplaats. Wel verscheurden onderlinge twisten van godsdienstigen aard de banden tusschen de burgerij, maar één ding vergat men hier wijselijk niet bij: het verzorgen van de tijdelijke belangen. Er werd in de 17e eeuw in Deventer veel geld verdiend, waarvan thans, voor zoover Napoleon I zich er niet over ontfermd heeft, de vruchten nog worden geplukt.
In 1672 werd Deventer in den bekenden oorlog gewikkeld en door Keulen's keurvorst en Munster's bisschop belegerd en ingenomen, doch weldra weder teruggegeven, zij het ook niet zonder dat eene belangrijke aderlating op de zakken der ingezetenen was toegepast.
De verwijfde tijd van het einde der 17e en het grootste deel der 18e eeuw leverden voor Deventer weinig merkwaardigs op; men deelde hier in de algemeene verslapping; de energie was gedood en slechts in onderling krakeel werd heil gezocht. Toen kwam de groote Fransche revolutie, die uit den aard harer gevolgen niet ongemerkt voor de IJselstad voorbijging, met name toen Napoleon ten slotte den troon bestegen had. Kisten met assignaten op de zolders van notabele ingezetenen bewaard spreken nog van de finantieele verliezen, ook door Deventer's ingezetenen geleden, die hun zwaarder nog vielen dan het gevoel gebukt te gaan onder vreemde heerschappij. Eindelijk in 1813 het beleg door de Kozakken, hetwelk eindigde met den uittocht der Fransche troepen na een zwaar tijdperk van zes maanden, en den intocht van het garnizoen van den soevereinen vorst.
Na 1813 zijn de tijden voor Deventer niet meer moeielijk geweest; van den Belgischen opstand ondervond men geen anderen hinder dan de tijdelijke inkwartiering van een bezettingsgarnizoen uit andere plaatsen, toen de eigen troepen naar de grenzen waren getrokken, en sedert werd in Nederland het zwaard niet weder uit de scheede gehaald.
Aan een rustige ontwikkeling van de vele hulpbronnen, die de stad bezat kon men zich dan ook in het laatste drie vierde der eeuw rustig blijven wijden, en het valt niet te ontkennen, dat in dat tijdvak, en niet het minst in de laatste twintig jaar de stad belangrijk is vooruitgegaan, niet alleen in zielental, maar ook in invloed en beteekenis. De