schillende reusachtige bergen, wier toppen toch nog altijd een 4000 M. onder den zeespiegel blijven.
In het zuidelijke deel van den Grooten Oceaan, in de richting van de Tongo-eilanden bij Nieuw-Zeeland, heeft voor korten tijd het stoomschip Pinguia zelfs diepten van 9400 M. gepeild. Daarbij is wel het merkwaardigst, dat deze schier peillooze afgronden zich volstrekt niet midden in den oceaan bevinden, maar vlak tegen geweldige onderzeesche rotsgevaarten aan, wier toppen even boven de oppervlakte uitsteken en dan kleine eilanden vormen.
Iets dergelijks vindt men ook in den Atlantischen Oceaan, wiens diepste plek noordelijk van de kleine Antillen bij de Bermuda-eilanden ligt, terwijl het midden van dezen oceaan door lange onderzeesche bergketenen wordt verdeeld, die echter toch nog door een waterhoogte van 4000 M. worden overdekt.
De drukking van deze watermassa's op den zeebodem is geweldig.
Reeds op 4000 M. bedraagt deze meer dan 400 atmospheeren. De zeer betrouwbare zeevaarder en natuuronderzoeker Scoresby deelt mede, dat eens een walvisch, die van uit een boot was geharpoeneerd, deze boot aan het touw met zich in de diepte trok, waarbij het houtwerk door den ontzaglijken druk zoo werd samengeperst, dat 't als lood zonk en het later aan de oppervlakte drijvende lichaam van den dooden walvisch met zich naar beneden dreigde te trekken.
Het laat zich begrijpen, dat het aan menschen nooit mogelijk zal worden tot deze groote diepten af te dalen. Niettemin is het gelukt onderzoekingen in deze afgronden der zee te doen, welke ons een en ander leeren omtrent de geaardheid van deze in eeuwigen nacht gehuld zijnde streken. Volgens deze is de bodem over reusachtige uitgestrektheid bedekt met de resten van schaaldragende organismen, welker kalkachtig pantser na het sterven van deze dieren zonder ophouden nederzinken. Daarnevens bevindt zich, zelfs op de grootste diepten, een roodachtig, vet slik, waarin puimsteen en lavabrokken, ook tanden van haaien en beenderen van walvisschen een laatste rustplaats hebben gevonden. Merkwaardigerwijze treft men ook dikwijls kleine metalen kogeltjes aan, die niets anders kunnen zijn dan deelen van meteorieten, die boven de zee zijn ontploft en uit elkaar gebarsten. In de toekomst zullen tot de vondsten, die regelmatig op den zeebodem gevonden worden, ook producten van menschelijk bedrijf worden aangetroffen, als overblijfselen van schepen, machinerieën, steenkolen, enz.
In het algemeen mag men aannemen, dat de gemiddelde diepte der zee 3500 M. bedraagt, zoodat de gezamenlijke watermassa van alle zeeën samen ongeveer 13000 millioen kubieke meter is. Dit is de waterschat onzer aarde, waarin alle organische leven op aarde teert en zonder welke niets kan bestaan. Deze massa overtreft alle voorstellingsvermogen, maar zoodra wordt zij niet vergeleken met den inhoud van de gansche aarde, of haar beteekenis wordt geweldig kleiner. De middellijn van de aarde bedraagt in ronde cijfers 6.366.000 M.; wanneer wij derhalve een aardglobe van 1 M. middellijn voor ons hebben en op deze den oceaan in de juiste verhouding willen voorstellen, dan zou dit door een water‘huidje’ moeten geschieden, dat gemiddeld slechts ⅓ mM. dik zou zijn. Dat derhalve is de verhouding van den geweldigen oceaan tot de aarde.
Bedenkt men nu, dat de aardkorst water opzuigt, dan moet men er zich eigenlijk over verwonderen, dat de wereldzeeën niet sedert lang zijn verdwenen. En inderdaad mag men dan ook aannemen, dat de watermassa van de aardoppervlakte in verloop van duizend jaren minder zal worden.