Heilige Graf. Gedurende de kruistochten werd het sedert aan de Apostelen gewijde gebouw, Mariakerk of Sionskerk genoemd,
ecce-homo-boog of de boog van pilatus.
terwijl een betrekkelijk eerst veel later ontstane overlevering hier de plaats meende te vinden, waar de Moeder van Christus stierf.
Met deze Mariakerk stond eene Augustijner abdij in verbinding. In het jaar 1333 hadden de Franciskanen hier een klooster, hetwelk echter sedert 1547 in de macht der Muzelmannen is.
Om een bezoek in den Olijfberg te brengen bedient men zich meestal van muilezels, die de bezoekers door de Jaffapoort naar het dal Hinnom en van daar naar het Kidron-dal, voorbij de Mariabron en de grafmonumenten van Absolom, Josaphat en Zacherias, naar het graf van Maria brengen. Het graf van Absolom, in het Arabisch Tantoer Firaoen (muts van den Pharaö), wordt eerst in den tijd van Konstantijn den Groote vermeld; de bouworde duidt op het Helleensch-Romeinsche tijdvak; desniettegenstaande is het niet onmogelijk, dat het oorspronkelijke graf nog uit vroegeren tijd afkomstig is. In deonderaardsche kerk van het graf van Maria, werd het stoffelijk omhulsel van de Moeder Gods bijgezet en eveneens worden hier de overblijfselen van Jozeph en Anna aangewezen.
De oudste zich te dezer plaatse bevindende kerk werd in het jaar 613 door de Perzen onder hunnen grooten koning, Chosraes II vernield, maar weldra weder opgebouwd, zoodat reeds in het jaar 637 kalief Omar in de kerk te Gethsemane bad. In de tegenwoordige gedaante stamt het gebouw uit den Franschen tijd; het is eene schepping van koningin Melisendos van Jeruzalem, de dochter van Boudewijn I en diens echtgenoote Fulco van Anjou, welke in 1161 overleed.
Niet ver van daar, door een steenen muur omgeven ligt de hof van Gethsemane.
Men wijst hier de plaatsen aan, waar de jongeren sliepen, terwijl Christus onder een der overoude olijfboomen bad, en Judas zijnen Meester verried.
De in Russische stijl gebouwde Magdalenakerk, onmiddellijk kenbaar aan hare beide koepels, is eene stichting van keizer Alexander III.
Men komt langs den Lijdensweg aan den Olijfberg, waar te midden van een armzalig Arabisch dorp de Hemelvaartskapel de plaats wijst, van waar, naar de overlevering, Christus ten hemel zou zijn opgestegen. Dicht hiernevens staat een toren van zes verdiepingen, die men reeds van verre, wanneer men Jeruzalem nadert, waarneemt. Van hier uit heeft men een heerlijk vergezicht over de zich aan de overzijde van het Kidrondal achter de muren van Soliman zich uitstrekkende heilige stad, over de diep in de laagte, voor de blauwe bergketens van Moab, liggende Doode Zee en over de kale rotstoppen van het gebergte van Juda.
Bij voorkeur gaat men bij den terugkeer van den Olijfberg de stad binnen door de schoone poort van Damascus, waardoor in het jaar 1869 de toenmalige Duitsche kroonprins Jeruzalem binnentrok, of door de aan de oostzijde van de stad gelegen poort van Stephanus. De poort van Damascus is in 1537 door sultan Soliman den Groote gebouwd; de poort van Stephanus in evenzeer uit dien tijd afkomstig en toont aan beide zijden van den ingang twee gebeeldhouwde leeuwen.
De uitstapjes naar Bethlehem, Hebron en Jericho worden thans gewoonlijk per wagen gemaakt; slechts om naar het klooster Ma Saba te komen, moet men nog gebruik maken van paarden.
Bethlehem ligt op twee heuvelruggen tusschen wijnbergen en olijfbosschen, en het biedt, gezien van de Mariakerk, die zich boven de geboorteplaats van den Heiland verheft, een schilderachtigen aanblik. Deze kerk, uit den tijd van Konstantijn den Groote afkomstig, werd gedurende de regeering van Justinianus I waarschijnlijk geheel gerestaureerd. In het jaar 1101 werd Boudewijn I hier tot Koning van Jeruzalem gekroond. Op kosten van den Byzontijnschen Keizer
ingang der kerk van het heilige graf.
Manuel Kommenos, die in 1143 tot 1180 regeerde, werden de wanden met gouden mozaiek ingelegd. De kerk heeft vijf