Een wildzang.
Een echte wildzang of wildvang - de geleerden zijn het er nog niet over eens, wat het eigenlijk zijn moet - maar ieder die dit mooie, kranige kereltje in de ondeugende kijkers ziet, weet wat wij bedoelen.
Ondanks zijn meisjesachtige kleeding en meisjesachtig krullend haar straalt echte jongensaard uit die levendige oogen, die vastgesloten lippen, uit de heele houding, uit de manier waarop hij zijn beentjes zet, met zijn kleine armen den hoepel omspant.
Er zit ras in dit kereltje. Er is stof tot alles in, behalve - tot iets kwaad. Daarvoor is zijn oogopslag te vrij, zijn gelaat te open; men ziet het hem aan dat hij wild kan zijn, heel, heel lastig wild, tot last van mama, de zusjes, de tantes, de meiden, maar toch is het een nobel, hartelijk en goed ventje.
Zoo verstandige opvoeders hem leiden, het goede in hem ontwikkelen, het opbruisende binnen zekere grenzen weten te houden, wordt hij eens een man die niet alleen zijn familie, maar ook zijn land zeker tot eere strekt.