Aan haar zoon.
't Is een zwaar werk, dat het goede, oude moedertje op onze plaat onderneemt. Wie er aan twijfelen mocht, of het schrijven van een brief voor iemand, die het niet dagelijks, ja zelfs niet maandelijks of jaarlijks doet, een heel karwei is, die sla er zijn Conscience maar op na en leze in ‘de Loteling’ eens hoe de heele familie en zelfs de buren er bij te pas komen wanneer een brief aan den afwezigen zoon moet geschreven worden.
Hier is 't de moeder zelf, die den reuzenarbeid onderneemt; zij rust even uit, verzamelt haar gedachten, vestigt de oogen op het reeds geschrevene en denkt na wat er verder gezegd moet worden.
De zoon is zeker onder dienst, misschien wel in de Oost, of wel hij heeft werk gezocht in een andere streek van het land. 't Is zeker iets heel belangrijks wat zij hier te zeggen heeft; misschien heeft hij schulden gemaakt en schraapte de arme ziel alle centen, die zij machtig kon worden, bijeen om ze hem te zenden. Zij zal er een vermaning bijvoegen, en dit is nu juist de kunst om die niet te scherp te doen uitvallen, want och! de jongen is nog jong, en jeugd wil zich vermaken, en zij verlangt niet dat hij zich bekrimpe en minder schijne dan zijn vrienden.
Of wèl, hij vraagt de toestemming tot een huwelijk, dat niet geheel naar moeders zin is; dit maakt haar taak nog moeilijker, want in haar lang leven heeft zij de ondervinding opgedaan, dat niets zoo sterk is als gedwarsboomde liefde en dat het verstand van anderen weinig invloed heeft op een in liefde ontstoken hart. Dat alles weet zij, en zij zou het zoo gemakkelijk mondeling kunnen zeggen, maar het op 't papier zetten, is zoo lastig, zoo verbazend lastig, misschien reeds voor menschen die de gewoonte hebben van de pen; hoeveel meer dan voor haar, onervaren schrijfster. Maar zij bezit iets, dat beter dan het grootste schrijverstalent een pen kan bezielen, dat als van zelf de rechte woorden vindt, namelijk een trouw, liefhebbend moederhart.