Winter in het woud.
Heerlijk als buiten alles prijkt in frisch, sappig groen, als bloemen en bloesems de boomen maken tot reusachtige ruikers, als de zomerzon schitterende kleuren leent aan woud en beek, te denken aan den winter, die voor een oogenblik een geheel nieuwe tooverachtige schoonheid schenkt aan het verdorde gras en de kale boomen.
De Deensche of Zweedsche schilder Lundby geeft ons hier een prachtig winterlandschap, een landschap zoo heerlijk in zijn kristallen tooi, dat men niet zou weten of het niet verre moet staan boven elk zomergezicht.
Men ziet duidelijk het rijp, dat de takken der boomen kristalliseert, dat de kleine dennen tot sieraden maakt van wit koraal uit den een of anderen feeëntuin hier overgebracht, dat den horizon wegdoezelt in een waas van zilver en het ijs doet vonkelen in een glans van parelmoer.
't Is of zelfs de herten onder den indruk komen van de schoonheid rondom hen; zij naderen langzaam, voorzichtig als vreesden zij door hun lichten tred den ban te verbreken. Zij zien rond, niet wetend waar zij zich bevinden; het tot ijs gestolde water zal hen niet lesschen, het gras bedolven onder de sneeuw kan hen niet voeden, toch is het of zij de strengheid der winterkoude niet betreuren, nu deze hen in zulk een omgeving van ongewonen glans brengt.
En wij zien hen dankbaar aan, want hun ranke, bevallige gedaanten brengen leven en nog meer poëzie in de anders misschien al te rustige en sombere natuur, waarin de winter met zijn schepter des doods oppermachtig heerscht.