De Huisvriend. Jaargang 1897-1898
(1897-1898)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd['t Oosteinde van het Haagsche Bosch. - 't ‘huis ten Bosch’.]'t Oosteinde van het Haagsche Bosch. - 't ‘Huis ten Bosch’.
Het Haagsche Bosch, onlangs ter sprake gebracht door een rapport, dat in druk uitgegevenGa naar voetnoot1), vernieuwde belangstelling vraagt voor het ‘oerwoud’ van die Haghe, dat is te zeggen 's Gravenhage; - der Haghe hout, de trots, het troetelkind der Hagenaars, is niet alleen om zichzelf het lievelingsoord van stad- en landgenoot, van vreemdeling en toeristen, maar heeft vooral een great attraction door het bekende Paleis der vorsten en, voornamelijk, vorstinnen van Oranje, de Oranjezaal, of thans begrijpelijker aangewezen onder den naam ‘Huis ten Bosch’. Eerst van 1645 dagteekent dit lustslot. Tot op dat jaar werd het terrein aangegeven als ‘eene parthye van seeckere elstackere, weye, valleye ende wildernisse, gelegen op 't oosteynde van 't Haegsche Bosch’. Het terrein werd aan Amalia van Solms, gemalin van Prins Frederik Hendrik, afgestaan op 17 Mei van dat jaar, en met het oog op hare persoonlijke bemoeiingen met den bouw van het Paleis en den aanleg der tuinen, werd die vergunning gegeven door de zoogenaamde Grafelykheids rekenkamer, ‘sonderlinge dat dit werck soude mogen dienen tot voedinge van goede lust ende dispositie van Hare Hoogheid’, waar de Prinses den grond had begeerd ‘tot hare recreatie, exercitie ende oeffeninge te veranderen soo in plantagie als betimmeringe, soo sy t selve t 'haerder vermaeck dienstich soude vinden’. Voorgelicht door bouwmeesters als Jacob van Campen en Pieter Post, kwam het plan, dat zoo uitstekend voorbereid was, al spoedig tot uitvoering. Het terrein, van oorsprong veengrond, waardoor tot in 1533 de turf voor den Hof brand werd verkregen, doch van lieverlede uitgeveend en met duinzand aangevuld en met elzenhout beplant, moest in de eerste plaats aanmerkelijk opgehoogd worden. Toen dit geschied was volgde alras het graven van de omringende grachten, met het daaraan onafscheidelijk aardwerk, en eerst toen kon men met den bouw aanvangen. Niettemin was het fundeerwerk op 2 September reeds zoo ver gevorderd, dat de Koningin van BohemenGa naar voetnoot1), een nicht van Amalia van Solms, door beider gemalen, bereids op dien datum den eersten steen van het gebouw kon leggen. De aanbesteding daarvan had dan ook 28 October plaats, en de bouw van den romp van het bouwwerk kostte 48000 gulden. Maar, indien men uit wil rekenen hoevele duizenden nog benoodigd waren om het geheel te voltooien, en uit- en inwendig te versieren, moet men in aanmerking nemen, dat alleen de tuinmuur 17000 gulden kostte. Frederik Hendrik was, bij het totstandkomen van het plan tot den bouw van het vorstelijk buitenverblijf, te velde. Uit dat jaar dagteekent o.a. de verovering van Hulst. Edoch, hoewel de politiek, en de daarmede gepaard gaande krijgsverrichtingen, ten volle zijn aandacht vorderden, bemoeide hij zich toch met den bouw. Dit blijkt o.a. uit een brief van zijn vertrouwden Const. Huygens, die uit Eecloo aan de Prinses schreef: Son Alt. a recognu avec patience les changemens du dessein de Votre Alt. au bois, et ne les a pas voulu gouster d'abord, comme après quelque information qu'elle a souffert qu'on luy en fist projectant mesme de restreindre le bastiment, en sorte que la salle eust esté salle et entrée et toutes choses, retraicte des laquais, et des honestes gens. Mais enfin la justice s'est trouvée du costé de V.A. qui, je m'assure, trouvera tout contentement dáns la joincte.’ Jammer genoeg mocht de Prins den bouw niet voltooid zien. Hoewel hij een ruim aandeel genomen had, vooral in alles wat de inwendige versiering aangaat, door o.a. recht huiselijk met zijn Gemalin te overleggen, welke portretten er in zouden worden opgenomen, en de Prins in de eerste plaats aan wijst: ‘Princesse d'Oranje, la jeune, ma fame’ (femme), en de Prinses: ‘de beste van al, Frederik Hendrik’, kon hij niet gissen, dat dit | |
[pagina 347]
| |
gebouw, in oorspronkelijken aanleg niet meer dan een zomerhuis, te zijner eer, door zijne Gemalin tot een Mausoleum zou worden ingericht.Ga naar voetnoot1) Een wijziging in de bouwplannen was daartoe noodig. Het lusthuis wilde zij herschapen zien in een mausoleum, ter vereeuwiging van 's Prinsen roem en van hare smart, en nog voor dat het lijk van baar dierbaren echtgenoot te Delft in het Praalgraf der Oranjes was bijgezet, besloot zij op de achthoekige zaal een koepel te doen bouwen, en het geheel tot een praalgesticht te hervormen, hoofdzakelijk met behulp der schilderkunst. Reeds op 15 April werd de bouw van dien koepel aanbesteed voor f3150. Bezien we nu eerst het Paleis eens, zooals het zich voordeed in 1652, toen de bouw en de tuinaanleg geheel voltooid waren. Het bestond hoofdzakelijk uit de Groote zaal (de Oranjezaal), welke ter weerszijden door enkele vertrekken begrensd werd. ‘Eene breede ongebroken trap voerde destijds naar een voorsael of vestibule, van waar trappen naar de tweede verdieping leidden, alwaar die voorsael met een balkon of platt, van eene balustrade voorzien, was afgedekt. Boven dit balkon zag men den terugliggenden buitenmuur der zaal, met hare blinde vensters; welke muur, zoo aan deze, als aan de tuinzijde met frontons was bekroond, in wier tympans het, door kinderfiguren vastgehouden, wapenschild der Prinses prijkte. Sedert zijn niet alleen links en rechts van het hoofdgebouw zijvleugels aangebouwd, maar is ook de voorgevel veranderd. Het oorspronkelijke voorportaal met zijn middendeur, zijn zijramen, nissen en balkon, is door eene nieuwe, twee verdiepingen hooge façade vervangen, waardoor de buitenmuur van de zaal onzichtbaar is geworden; ook de buitentrap heeft een anderen vorm gekregen. Aan de tuinzijde is een dubbele steenen bordestrap en veranda aangebracht. Ter weerzijde van de vestibule of voorsael bevond zich eene voorkamer; daarachter, juist in de as der groote zaal, eene bedtcamer (slaapkamer), ter breedte van het avantcorps der zijgevels, met aangrenzende kabinetten of garderobes aan de tuinzijde. Deze indeeling is dezelfde op de beide verdiepingen. De overwelfde benedenverdieping was in verschillende vertrekken voor het personeel en den dagelijkschen huisdienst verdeeld.’ Oorspronkelijk had dit lustslot dus geen grootsch aanzien, maar er mag niet vergeten worden dat primitief slechts aan een zomerhuis, een pied-à-terre in 't lommerrijke bosch was gedacht, allerminst geschikt voor eene groote hofhouding. Door den dood van Frederik Hendrik werd het plan in zooverre gewijzigd, dat een eigenaardig karakter aan de groote, of Oranjezaal werd gegeven; de kunst moet haar stempelen tot een Ruhmeshalle. Bij eene doorsnede van 15 meter heeft die zaal 19½ meter hoogte binnen haar bekoepeling. ‘Haar grondvlak is vierkant, maar van elk der vier hoeken is een rechthoekig gedeelte met afgeschuinde zijden afgenomen, waardoor de zaal niet alleen een zeer elegant voorkomen heeft verkregen, maar hare afmetingen ook grooter schijnen, dan wanneer zij regelmatig vierkant of achtkant ware gebouwd. De door deze insprongen verkregen ruimte is door den architect aangewend tot het plaatsen van trappen en portalen.’ Op de houten bekoepeling rust de groote lantaarn, die de belichting der zaal aanbrengt. Waar we slechts een klein deel van het opstel mogen wijden aan den architectonischen vorm, willen we bij de inwendige versiering, het decor, ietwat langer stilstaan. Boven in het plafond van den achtzijdigen koepel, en juist in het midden, is het portret geschilderd van Amalia van Solms, dat door vier engelen, gedragen door een groep van bloemen strooiende kinderfiguren, is omgeven, terwijl op het fries daarbeneden het door Huygens aangegeven opschrift in het Latijn is geschilderd: ‘Amalia van Solms, de ontroostbare weduwe, deed ter eere van baar onvergetelijken gemaal Frederik Hendrik, Prins van Oranje, dit gedenkteeken harer smart en harer eeuwigdurende liefde, hem ter eere oprichten.’ De hoofdmomenten uit het leven van den Prins worden ten deele door allegorische voorstellingen aan de wanden van de zaal in herinnering gebracht. 's Prinsen geboorte, zijn opvoeding, zijn huwelijk, zijne verheffing tot stadhouder, zijn zegetocht na de verovering van 's Hertogenbosch, het huwelijk zijner dochter met den grooten keurvorst, zijne schitterende wapenfeiten, en dan de apotheose, welke al die tafereelen bekroont; zij alle werden, volgens schetsen van den bouwmeester Van Campen, uitgevoerd door de beroemdste meesters dier dagen, als de beide leerlingen van Rubens: Jordaens en Van Fulden, Honthorst, v. Everdingen, de Bray, de Grebber, Jan Lievens, Cornelis Brizé, e.a. Mag men een in 1715 door den druk gemeen gemaakt werk van Pieter Post gelooven, dan heeft ook Jacob van Campen enkele tafereelen geschilderd. Voornamelijk Honthorst met zijn afbeelding van de Prinses, met hare vier dochters in vollen tooi, en het doek van Jordaens den zegepralenden Prins vertoonende vragen nu nog, met bijna nieuwen en frisschen gloed prijkende, de bewondering der beschouwers. Boven het beeld van den Prins vertoont zich de vredemaagd met vriendelijke engelen omgeven, die het Latijnsche schrift ontrollen: ‘de schoonste aller overwinningen is die waardoor de vrede verwonnen wordt’, waarmede de Prinses wilde uitdrukken, dat de Munstersche vrede (30 Januari 1648) aan den degen van den overleden held was te danken. Daarom zijn op de toegangsdeuren Pallas en Hercules voorgesteld, die deze deuren openrukken om het binnentreden van de vredemaagd mogelijk te maken. Eigenaardig vooral is het feit, dat de Prinses, met hare vertrouwde raadgevers, tot in de kleinste bijzonderheden in overleg trad omtrent de invoering. ‘Zoo bleef een vak open, omdat het uur van de geboorte van den Prins onbekend was, en men derhalve niet kon nagaan welke ster zijn levensloop begeleidde; zoo | |
[pagina 348-349]
| |
nachtelijke aanval van torpedobooten. Naar L. Hendrichs.
| |
[pagina 350]
| |
ontbreekt op het tafereel het huwelijk van Willem IIGa naar voetnoot1), voorstellende de moeder der bruid, de Britsche Koningin, omdat... de weduwe niet van hare staatkundige handelingen hield. Voordat de Groote zaal in Oranjezaal verdoopt was, riep de Prinses den raad in van Constantyn Huygens om een gepasten naam te vinden. Huygens zat niet stil, en 44 namen gaf hij der Prinses in overweging, waarvan niet één werd aangenomen. Het vindingrijk vernuft van Huygens moge blijken uit het volgende lijstje: ‘Beaucouvert, Beaurepas, Belombre, Beaumarais, Beaureduit, Bellassise, Belesbat, Belair, Belleincente, Belenclos, Beaumedy, Beaudevis, Beaujour, Bellattraicts, Belendroit, Belasbord, Belescart, Belacceuil, Bellemprise, Toutefleur, Touterose, Boisfleuri, Fleurenval, Rosenval, Valenbois, Courenbois, Jolival, Petit parc, Bois d'Orange, L'Oranger, Val d'Orange, Seulenbois, La Seulette, Doux Repos, Jolipré, Cour en fleur, Sousbois, Bonjardin, Jolifaix, Jolibois, Oosterhout, Bosch-en-dael, Uyttendrang, G. Soelenbosch.’ Met eenige moeite, en in aanmerking nemende de spelling van het oude Fransch, zijn de namen nogal te ontraadselen. ‘Oranjezaal’ stond niet op de lijst, maar werd ten slotte gekozen, en drukte ook het best de bedoeling van de stichting uit. De Oranjezaal was in dien tijd omgeven door tal van op zichzelf staande gebouwen, ingericht tot keuken, paardenstallen, koetshuis en koestallen. Verder sloten houten poorten den toegang af, welke door bruggen over de grachten werd verkregen. De tuin was versierd met ‘groene cabinetten (koepels), welcker twee staen in den Hoff, met gras-parcken, hooge ende laege terrassen, parterres van borduurwerck met initialen, labyrints, keucken ende moesthoven, elze plantagie, linde- ende eycke-laenen, terwijl de Loo-laen toegang gaf tot de Bezuydenhoutse wech.’ Die weg, vroeger slechts een breed pad, werd in 1646, ter wille van den bouw, met boomen beplant en in 1748 bestraat. Het gebouw werd in 1751 niet alleen met twee zijvleugels vergroot, maar ook uitwendig zoodanig veranderd, dat het, uitgenomen de Oranjezaal van binnen, zijn oorspronkelijk karakter geheel heeft verloren. Willem IV, die er op 22 October 1751 overleed, had den aanbouw ondernomen. In een Haagsche Courant lezen we daaromtrent: ‘11 Aug. 1751 werd de eerste steen gelegd van den rechtervleugel van het “Huis ten Bosch” door den jeugdigen Willem V, 3 jaar oud, en van den linkervleugel door Prinses Carolina, onder toejuiching van een groote menigte. Het werkvolk werd door Hare Hoogheid met eene aanzienlijke gift beschonken.’ Tot aan haar dood, in Augustus 1675, bewoonde Amalia van Solms de Oranjezaal, en ondervond daar, zooals de geschiedboeken ons leeren, veel teleurstelling en vrij wat leed, met name door het vroegtijdig overlijden van haar eenigen zoon Prins Willem II, doch mocht, hoewel ziekelijk en zwak, toch nog de vreugde beleven dat haar kleinzoon Willem III tot Stadhouder werd benoemd. Na het overlijden van dien Prins kwam het ‘goed’, uit diens nalatenschap aan den Koning van Pruisen, die het in 1732, bij het tractaat van nadere regeling dier nalatenschap, weder aan Willem IV toewees. Na de gebeurtenissen van 1795 werd het Huis ten Bosch, als particulier eigendom van Prins Willem V, verbeurdverklaard; ja het werd in 1798Ga naar voetnoot1) zelfs als staatsgevangenis ingericht. Ook Koning Lodewijk bewoonde dit Paleis, dat na de omwenteling van 1813 weder ter beschikking werd gesteld van Koning Willem I, die er geboren werd, en er bij het einde van zijne regeering bij voorkeur werkte. In de latere jaren van haar leven was dit Paleis het geliefkoosde zomerverblijf van Koningin Sophia. Het treft nu nog ieder bezoeker, dat men de inwendige inrichting onveranderd liet. Nu nog herkent men den goeden smaak van deze Vorstin om al het artistieke wat zij hier bijeenbracht. Ook vindt men er nog het ernstige gelaat van Motley door Bisschop geschilderd. Thans wordt het Huis ten Bosch meer bezichtigd door den toerist, dan bezocht door onze Vorstinnen. Alleen in den winter bij ijsvermaak geniet onze Koningin van die wintersport, en trekt haar lieftalligheid duizenden wandelaars naar dat oord. A.J.S.v.R. |
|