De Huisvriend. Jaargang 1897-1898
(1897-1898)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdToen en nu.
| |
[pagina 344]
| |
Prins Maurits toch had er reeds bij herhaling op aangedrongen, dat aan zijne stiefmoeder een geschikt verblijf in Den Haag zou worden aangewezen. De Prinses, die na den dood van haar gemaal in alles behalve gunstige geldelijke omstandigheden verkeerde, had nu eens hier, dan daar vertoefd. Zij was eene zwervelinge geworden. In 't begin van 1591 vinden we haar in Zeeland; de jeugdige Prins Frederik Hendrik was bij haar. De lucht en het klimaat bleken echter voor hare gezondheid schadelijk te zijn. Toen rustte Prins Maurits niet, voordat hij een gunstig besluit te dezen opzichte van de Staten van Holland had uitgelokt, dat 18 Januari 1591 werd genomen, en aldus luidde: ‘Alsoo Sijne Excellentie de Staten van Holland heeft doen voorhouden en verzoeken, dat, gemerkt de Princesse van Orange, langen tijd heeft aengehouden om met het jongen Heerken, haeren zoon, alhier in den Haghe te mogen komen resideeren, doordien Zijlieden in Zeeland niet wel aerden en kunnen, deselve vergunt soude mogen werden de bewoninge van de geheele huysinge van Brandwijk, tot laste van den Lande, sooveel de huyre aengaet, doordien Hare Excellentie in Zeeland egeene lasten van huyre heeft gedragen, hebben de Staten in aensieninge van de gelegentheyt der saecke van de Princesse voorseyt en het versoeck van Syne Excellentie, bewilligt en geaccomodeert, dat hare Excellentie met haer soon en familie in de voormelde huysinge van Brandwijk sal worden ontfangen ende geaccomodeert, en dat de huyre daerof bij 't gemeene Landt sal gedraegen werden, die by den Grave van Hohenloo daeraf is gemaeckt, die tevrede is daervan afstand te doen, door dien egeene andere huysinge in den Hage voor Haere Excellentie aengenaem nochte bequaem gevonden is voor Hare hofhouding.’ Voordat de Staten van Holland bij resolutie van 11 Januari 1595 het huis voor f 14200 in bezit kregen, was vooraf nog eigenaar in naam geworden zekere Hendrik Anthonisz. Wissels, die het 3 September 1592 kocht van Jhr. Marcy van Steenlandt, als daartoe gevolmachtigd door Mr. Jacob Weitsen. Daar de kooper de koopsom echter niet voldaan had, werd de koop vernietigd, en konden daardoor de Staten van Holland eigenaars worden. Eenmaal eigenaars van het pand, voor een betrekkelijk geringe som, gingen de Staten van Holland, ter gelegenheid van de onderhandelingen over het 12jarig bestand een stap verder. De overweging daartoe luidde aldus: ‘Op de aanvrage gedaen, hoe men, ten contentemente, bejegenen sal de leden van het huis van Nassau en principalycken mede Syne Excellentie, soo ten aensien van de loffelycke diensten den Lande gedaen bij Syne Excellentie hoogloffelycke memorie, en Syne Excellentie tegenwoordig, is verstaen dat men sulcx met de meeste danckbaerheyt sal moeten doen.’ Het besluit van 25 Maart 1609 hield ongeveer het volgende in: ‘De Staten van Holland ende Westfriesland rypelyck gelet hebbende op de propositien van de Heeren Ambassadeurs van de Koningen van Frankryck ende Groot-Brittannien, aengaende de erkentenisse van de groote diensten ende verlies van goed en bloedt voor de vryheidt der Nederlanden, van hoogloffelycker Memorie mijnheer den Prince van Oranje, etc..... hebben geaccordeert bovendien voor haer (de vrouwe Princesse Weduwe) haren soon Prince Hendrick en syn wettelycke descendenten de huysinge, erven, thuynen ende toebehooren, staende ende gelegen in den Haghe, by Hare Excellentie tot noch toe gebruyckt.’ Er werd haar daarbij eene jaarwedde verleend van 20000 gulden. Tot aan haar overlijden, in het jaar 1650, bleef zij er metterwoon gevestigd. Frederik Hendrik kocht, in hetzelfde jaar van de dotatie, voor f 4800, de achter het Paleis gelegen weide van de Gasthuismeesters van het St. Nicolaas-GasthuisGa naar voetnoot1), groot vier morgen en éénhonderd en twee en veertig roeden, welke weide, ten behoeve van de Prinses-Douairière, in een tuin werd herschapen, sedert als de Prinsessetuin bekend. Deze tuin werd in den tuinbouwstijl dier dagen op weelderigen voet aangelegd, en omvatte patterres en veelkleurige bloemperken, met geschoren hagen en prieelen, met koepels, marmeren beelden, een veelhoekigen vijver, een fontein en lommerrijke lanen. ‘Het huis van Brandwijk, of het Hof van zijne Genade Graaf Hendrik’, zooals Prins Frederik Hendrik toen nog genoemd werd, bestond destijds uit een van de straat (het Noordeinde) afgezonderd gebouw met twee daktorentjes en trapjesgevels. Voor het gebouw lag een voorplein, door lage getimmerten omgeven; daarachter en daarnaast strekte zich de lusthof uit. Jacob van der Does zegt er van in zijne berijmde beschrijving van Den Haag: ‘Treedt nu een weynich voort, en daedlyk sult gy komen,
Aen 't Oude Hof, een werck daer acht op dient genomen:
Een Koninglyck Paleis, en die 't met oordeel wil
Doorsien, die blijv' voor 't minst een uyr of twee hier stil.
Het is een oudt stuck werck dat eertyds is gebouwen
Van Carels Thesaurier, die hier sich pleeg t' onthouwen
Wanneer hij in den Haegh quam soecken sijn vermaeck,
Of dat hem hier ter plaets deê komen 's Keysers saeck.
Daer nae is d' eigendom aen Brantwycks huys gekomen,
Dat heeft hier voor een tydt syn wooning ingenoomen:
Doch eyndelyck soo is t geraeckt in Fredricks handt,
Die het gebracht heeft in soo heerelycken standt.
Dien grooten Frederick, van Bouw-lust soo beseten:
Dat hy met dit vermaeck kond' al syn sorg vergeten:
Die soo veel huysen heeft getimmert uit de grond,
En bosschen heeft geplant, daer niet een boom en stondt
Die heeft het soo herbouwt, soo prachtig op doen halen,
Soo heerelyk verciert met Koninglycke zalen,
En alle kostlyckheyt dat het nu hedendaech
Ver is het allerschoonst gebouw van onsen Haeg:
Hier hebben Coningen en Coninglycke vrouwen,
Dewyl sy in den Haeg geweest syn haer onthouwen:
Hier is Louysa, tot een Keurvorstin en vrouw
| |
[pagina 345]
| |
Van Brandenburg gemaeckt door een gewenschteGa naar voetnoot1) trouw,
Maer die Princes soo wel in deught als bloet verheven,
Nadat sy aen die Vorst drie Princen in het leven
Gelaten heeft, is naer een hooger Hof gegaen,
Daer sy voor eeuwig aen Gods rechterhandt sal staen.
Godtvruchtige Princes, die in die groote weelde,
En in dat hoog geluck, noyt met de werelt speelde,
Maer hier op aerden in soo hoog verheven lot
Gestelt, maer hooger, en veel grooter noch by God;
Noyt struyckelden op soo veel slibberige wegen,
Maer God tot u, en ghy weer tot u God genegen,
Hebt aerd, en Hemel door u leven soo voldaen:
Dat ghy by God en mensch in liefden hebt gestaen.
Noyt sal uw' groote naem, noyt uwe deuchden sterven.
God wilse zegenen, en kroonen in uw erven
En maeckt die Princen van soo hoog verheven bloedt
Tot Princen van de deucht, en Heeren van t gemoet.
Nu hout Amelia hier Hof, en laet de saken
Der werelt varen, om in Godt haer te vermaken:
Sy snydt de zorgen van het aerdsche leven of,
En vindt gerustheyt in het ongeruste Hof.
Soo strekt dit Noorder-End sich uyt,’ enz.
Het vorstelijke paleis wekte dan ook de bewondering van de Koningin van Frankrijk, Maria de Medecis, en was alleszins waardig te achten om zelfs de Koningin van Engeland te ontvangen, toen zij hare dochter Maria, de verloofde van den jeugdigen Prins Willem, later Prins Willem II, naar Holland geleidde. Schitterend kunnen de feesten op 8 December 1646 wel geweest zijn, toen in het Oude Hof de bruiloft gevierd werd van 's Prinsen oudste dochter Louise Henriëtte met Frederik Wilhelm, Keurvorst van Brandenburg, later als de groote Keurvorst bekend, maar daar haar vorstelijke vader reeds lijdende was, en de Prinses slechts gedwongen haar hand reikte aan den bruidegom, zal er toch ook wel een neergedrukte stemming geheerscht hebben, te midden van de pracht en den luister, welke in het Paleis inheemsch waren geworden. In het hart der bruid leefde nog het beeld voort van den geliefde harer jeugd, den ridderlijken Henri Charles de la Tremoïlle, Prins van Talmont, den achterkleinzoon van Prins Willem I. Toen Prins Frederik Hendrik in 1647 overleden was, verhuisde zijne weduwe Amalia van Solms van het Huis ten BoschGa naar voetnoot2) naar het Oude Hof, dat ook zij niet minder kunst- en prachtlievend dan haar gemaal, met vele schilderstukken, waaronder van Rubens, versierde. Zij woonde aldaar tot aan haar overlijden in 1675. Op de prent van hare teraardebestelling, door Romein de Hooghe, vindt men o.m. het praalbed, in een der vertrekken van het Paleis, afgebeeld. Het paleis bleef alsnu ledig staan. Slechts van tijd tot tijd verstrekte het tot logies van een doortrekkend vorstelijk persoon. Zoo ontmoeten wij er in 1703 Aartshertog Karel van Oostenrijk, later Keizer Karel VI, den vader van Maria Theresia, en in 1714 Koning George I van Engeland, en zijn zoon den Prins van Wales, aan wie het paleis ten verblijve diende. In 1732 werd eigenaar ervan niet minder dan de Koning van Pruisen. Ten gevolge van het kinderloos overlijden van Prins Willem III, den Koning van Engeland, was er geschil gerezen over de successie der Oranjes tusschen den Frieschen tak der Nassaus en den Koning van Pruisen, den zoon van den grooten Keurvorst, en van Louise Henriette, wier huwelijk in 1646 in dat paleis was voltrokken. Haar zuster Albertine Agnes was gehuwd met Willem Frederik, stadhouder van Friesland. Na zeer langdurige onderhandelingen en besprekingen werd ten laatste, in 1732, tusschen den toenmaligen Koning van Pruisen, Frederik Wilhelm, en den stadhouder Prins Willem IV eene schikking getroffen, waarbij onder meer goederen en bezittingen in de Nederlanden, ook het Oude Hof aan dien Koning werd toegewezen. Intusschen was reeds vele jaren vroeger, door de Staten Generaal als executeurs van het testament van Willem III, het paleis ter beschikking gesteld van Koning Frederik, die er zijne gezanten liet wonen, en er ook zelf meermalen vertoefde, doch incognito; er logeerden ook Frederik V, de Keurvorst van den Paltz, en de Koninginnen van Frankrijk en Engeland. Ten tijde van Koning Willem II hield Keizer Nicolaas van Engeland er gedurende eenige dagen verblijf. Bij conventie van 11 Januari 1754 was het paleis weder in 't bezit der Oranjes gekomen. Voor een som van f 705.000 werd het met de andere in Holland gelegen bezittingen, waaronder de heerlijkheden van Naaldwijk, Wateringen, Oranjepolder en 's Gravensande, door de Prinses Douairière van Oranje Nassau, de weduwe van Prins Willem IV, van den Koning van Pruisen teruggekocht. Nog eenmaal werd aan de Oranjes het bezit ontnomen. Het paleis behoorde tot de goederen van den stadhouder Willem V, die de Fransche republiek beweerde, volgens oorlogsrecht in 1795 te hebben verkregen. Zij was echter zoo goed (?) ingevolge art. 19 van het traktaat van vrede en vriendschap van 16 Mei van dat jaar, (een traktaat dat den lande honderd millioen gulden kostte), den eigendom aan de Nederlandsche Republiek over te dragen. Het bleef thans sedert dien tijd Staatsdomein, en werd, na tot verschillende bestemmingen, tusschen 1795 en 1814 gediend te hebben, in het laatstgenoemde jaar verbouwd door den architect Ziesenis, en tot Paleis voor den souvereinen Vorst, later Koning Willem I, ingericht. Jammer genoeg zijn de kostbare meubelen en versieringen, in 1795 nog aanwezig, in den troebelen tijd, waarin 't zoo goed visschen was, verloren gegaan. We zullen nu den vorm eens in oogenschouw nemen. Omtrent de helft der 17e eeuw geheel verbouwd, had het Paleis destijds, aan de zijde van het Noordeinde, nagenoeg dezelfde gedaante als thans. Het voorplein tusschen de twee vooruitspringende vleugels was echter toen door een verguld ijzeren hek met drie doorgangen afgesloten. Boven den middendoorgang, voor rijtuigen bestemd, prijkten sedert de regeering - of wil men het stad- | |
[pagina 346]
| |
houderschap - van Prins Willem III, de wapenschilden van Groot-Brittanië en Oranje-Nassau, omgeven door de keten van den Kouseband. De nissen in de vleugels waren met beelden en tropeeën versierd; het raam op de bovenverdieping van elken vleugel was naar de straatzijde uitgebouwd. De vierkante kruisramen waren van halve luiken voorzien. Een bordestrap voerde naar de boogvormige hoofddeur, waarboven zich toen geen balkon bevond. De verbouwing, door Ziesenis aangevangen en in 1821 door J. de Greef voortgezet en voleindigd, bracht geen groote wijzigingen. Zij betroffen meer een moderniseeren en confortable indeeling. Sedert Koning Willem I hebben aldaar onze Vorsten gewoond en gewerkt, zij het ook met tusschenpoozen, waar zij dikwijls verblijf hielden op hunne lusthuizen. Van 31 Augustus af, wanneer onze Koningin Wilhelmina de regeering aanvaardt, waaraan de inhuldiging die op een der volgende dagen te Amsterdam zal plaats vinden, is verbonden, zal het Paleis, het vroegere oude Hof, vroeger bekend als het huis van den Heer van Brandwijk, en gesticht door Willem Goudt, eene Koningin als souvereine huisvesten. Moge het Hare Majesteit gegeven zijn, onder de meest gunstige omstandigheden, tot in lengte van dagen het Paleis harer vaderen en voorvaderen te bewonen, en moge zij aldaar nog dikwerf ontvangen, ook in een te stichten huiselijken kring, de Koningin-Weduwe, die zoo ruimschoots hare moederlijke zorgen en plichten tot heil van hare Koninklijke dochter, en van Nederland en het Nederlandsche volk, heeft vervuld, wat ons past dankbaar te erkennen? Den Haag. A.J.S.v.R. |
|