weg naar Ostrog insloeg. In het bosch Grodno ontbrandde plotseling een hevig geweervuur. Zijn kozakken, dronken of omgekocht, namen de vlucht. De koetsier sneed de teugels af, sprong op een der paarden van de slede en volgde hun voorbeeld, terwijl uit het struikgewas een troep gemaskerde mannen verscheen, die na korten strijd zich meester maakten van Zamoyski, hem met gebonden handen en voeten op een paard wierpen en na zijn hoofd met een zak te hebben bedekt, in snellen draf met hun kostbare vangst wegreden. Hij meende in handen van roovers gevallen te zijn en beschouwde zichzelf als verloren,
Men rende gedurende eenigen tijd. Toen begonnen de paarden zachter te stappen; hun hoeven weerklonken op een ophaalbrug en bijna dadelijk hield de troep halt en nam men hem uit het zadel. Toen de zak, die zijn oogen verborg, was losgemaakt, bevond Zamoyski zich in een rond, donker vertrek, met een enkel getralied venster in het gewelf on op den planken vloer een stroozak bij wijze van bed. Een lampje verlichtte dit kerkerhol met een twijfelachtig, somber licht en vóór hem stonden twee als kozakken gekleede mannen.
‘Waar ben ik?’ vroeg hij zonder antwoord te krijgen, toen de deur openging en Constantia verscheen in Poolsch kostuum, de kazabaika van groen fluweel omzoomd door kostbaar pels. Met een gebiedend gebaar verwijderde zij de bedienden en naderde nu den graaf met gekruiste armen en mat hem met een spottenden, dreigenden blik.
‘Gij zijt in mijn macht,’ sprak zij, ‘wacht van mij geen medelijden. Ik laat u de keuze - òf mij trouw te zweren aan het altaar òf te sterven.’
‘Ik kan u niet trouwen, Constance,’ zeide Zamoyski zonder angst. ‘'t Is niet mijn hart, maar het belang van mijn vaderland, dat zich tegen ons huwelijk verzet.’
‘Gij liegt!’
Zamoyski werd vuurrood.
‘Ja, gij liegt,’ ging Constantia voort, ‘ik ken uw roman met gravin Osinska. Nog eens, wilt gij mij tot vrouw nemen zooals gij beloofd hebt?’
‘Ik kan het niet.’
‘Bereid u dan voor te sterven,’ zeide de trotsche schoone, ‘ik zal u een priester zenden en ik wacht u over een kwartier onder de galg.’
Zamoyski beefde, maar geen woord ontsnapte zijn lippen. Constantia verliet hem en eenige oogenblikken later verscheen de priester.
‘Is het dus gemeend?’ vroeg de graaf.
‘De galg is op de binnenplaats opgericht,’ antwoordde de priester.
Toen Zamoyski een kwartier later op de plaats werd gebracht, zag hij bij het roode licht der fakkels Constantia bij de galg staan. Toch weerstond hij haar nog; maar toen men hem op de ladder had geheschen en hij het touw om den hals voelde, gaf hij zich over.
‘Ik ben gereed,’ mompelde hij. ‘Waar is de priester? Dat hij ons trouwe!’
Constantia liet hem van de ladder afkomen en men maakte de touwen los, waarmede hij gebonden was.
‘Beproef niet te vluchten,’ sprak Constantia. ‘Bij de eerste poging, die gij daartoe doet, schiet ik u door de hersens.’ Zij haalde een geladen pistool voor den dag en geleidde den graaf naar de helder verlichte kapel, waar zij hun ringen verwisselden en den huwelijkszegen ontvingen. Toen bracht zij Zamoyski in een schitterend gemeubeld vertrek, zette zich op een divan neer en zeide hem, met een strengen en verachtelijken blik:
‘Ik vraag niets meer van u; ik wil geen gebruik maken van mijne rechten noch op uw persoon, noch op uw fortuin. Gij zijt nu vrij en kunt handelen zooals gij wilt. Ik blijf bij mijn ouders en zal u op geenerlei wijze lastig zijn.’
Zamoyski zag haar verstomd aan, boog zonder een woord te zeggen en verwijderde zich. Terwijl zijn ouders en vrienden hemel en aarde bewogen om van den Paus vernietiging van zijn huwelijk te verkrijgen, bleef hij in Ostrog. Hij schaamde zich in Dresden te vertoonen en vermeed elke betrekking met zijn buren. Hij leefde als een kluizenaar, begraven te midden van het woud van Ostrog in een jachtpaviljoen met zijn boeken en honden, en ging alleen uit om door het woud te dolen.
Zoo gebeurde het eens dat hij zijn vrouw ontmoette. Hij reed te paard over den weg, verdiept in zijne gedachten, toen hij eensklaps Constantia voor zich zag. Zij liet haar paard juist stapvoets rijden en kwam uit het struikgewas te voorschijn. Haar slanke en hooge gestalte scheen gegoten in een fluweelen kostuum. Zij was te paard zeer bevallig en hare mooie oogen zagen hem verrast en zelfs met zeker genoegen aan. Hij groette haar en zij bedankte hem met een vriendelijken hoofdknik. Toen zij voorbij was, liet hij zijn paard stilstaan en keek haar na. Haar blonde haren schitterden als een vlecht van goud op het fluweel en Zamoyski zuchtte.
‘Is het niet belachelijk,’ dacht hij, ‘de man te zijn van zoo'n mooie jonge vrouw en dan als een kluizenaar te leven, begraven onder folioboekdeelen?’
De volgende dagen hoopte hij Constantia weer te ontmoeten en deed daar vergeefsche pogingen voor. Op zekeren avond besloot hij naar Zablokow te rijden; hij maakte zijn paard vast aan een boom tegenover het eenvoudige heerenhuis en sloop door den tuin naar de woning. De houten blinden waren gesloten, maar een lichtstraal ontsnapte naar buiten en verried hem een kleine reet, waarop hij zijn oog drukte. Hij zag in een kleine kamer een divan staan, bekleed met leeuwenvellen. Een borduurraam stond er naast, een kandelaar met een brandende kaars was op een tafeltje geplaatst. Na korten tijd kwam Constance binnen, snoot de kaars en ging voor het raam zitten borduren. Zamoyski kon zich niet moe zien aan haar fiere houding, haar fijn en oprecht gelaat met die vriendelijke uitdrukking, aan de bevallige hand die op het raam heen en weer ging. Hij zeide tot zichzelf, dat deze vrouw hem toebehoorde voor God en de menschen en hem eeuwig vreemd zou blijven.
Elken avond kwam hij terug en bracht uren lang door, blootgesteld aan koude en sneeuw, dikwijls in een sneeuwjacht, terwijl de witte vlokken wild en woest