De wereld in.
Een droevig drama verschuilt zich in deze krasse tegenstelling: een elegant gekleede vrouw, een mooi kind, zittende in een onooglijken derde-klas-waggon. In een coupé eerste klas zouden beiden niet misplaatst zijn, maar in deze omgeving! Zij heeft het kind zachtjes genesteld in doeken en tot kussen haar schoot gegeven, opdat de kleine ten minste niet behoeft te lijden van de harde banken, en zij zelf staart naar buiten in het grauwe, eentonige landschap, waarin zij misschien het beeld ziet van haar toekomst.
Wat àchter haar ligt is weelde, rijkdom, glans, liefde - vóór haar ligt harde arbeid, ontbering - misschien zelfs schande; maar toch niet geheel somber en troosteloos is haar leven. Een zonnestraal blijft het verlichten, een prikkel zal haar opwekken om zich niet over te geven aan moedeloosheid of - erger nog. Zij moet leven, zij moet werken voor haar dochtertje. Zooveel mogelijk zal het meisje niet bemerken hoe treurig haar lot is, neergeploft als zij werd tegelijkertijd met haar moeder uit het hoogste geluk in de diepste ellende. Zooveel zij kan, zal zonnelicht haar omringen; in haar moederliefde - het eenige wat haar overbleef - zal zij kracht vinden om staande te blijven en zich niet over te geven aan doffe wanhoop; dit neemt zij zich voor, terwijl de trein voortratelt,