wekkende schrikbeeld van een botsing der aarde geschilderd hebben, vergaten in hun beschrijvingen eenige kleine bijkomende omstandigheden.
't Is waar dat in het jaar '99 een komeet kan komen, en deze komeet is geen nieuweling in ons wereldsysteem, maar het is de komeet, die in '66 verscheen, en wier 33-jarige omloop berekend werd. En zooals men haar kent, is zij lang zoo gevaarlijk niet als die ongeluksprofeten haar afschilderden. Haar kern is buitengewoon klein, zoo klein, dat zelfs, als zij met de aarde in aanraking kwam, er geen andere schade zou ontstaan dan een mooie regen van vallende sterren, die zich aan den hemel zou vertoonen in duizenden kleurige lichtjes en vlammen. Het schouwspel zou dan oneindig meer interessant dan angstwekkend zijn, indien het werkelijk plaats had.
Maar er is geen vooruitzicht op, dat wij dit tooneel zullen genieten. Kometen zijn zeer onbetrouwbare kameraden, die zich als vagebonden op hun zwerftochten in iedere herberg ophouden. Zoo dikwijls zij in de nabijheid van een grooter wereldlichaam komen, brengt dit een stoornis en verandering teweeg, en de stoornissen zijn zoo belangrijk, dat de kometen daardoor zelfs in andere banen geworpen worden; maar de stoornissen hebben ook het gevolg, dat de kometen in hun omloopstijd weinig vertrouwbaar zijn. Zij komen vroeger of zij komen later dan men ze verwachtte, zij komen dikwijls ook in het geheel niet. Een berekening van de aankomst eener komeet op een bepaalden dag, op een bepaalden tijd, is niets dan een spel met woorden en getallen. Van het samentreffen der aarde met een komeet is alleen als zeker te bepalen, dat, als de komeet in '99 werkelijk de baan der aarde zou passeeren, de aarde zich reeds millioenen mijlen ver van dat kruispunt zou bevinden.
Is nu een ondergang der wereld, d.w.z. een ramp, waardoor de aarde of het leven op de aarde zou vernietigd worden, geheel onmogelijk? Nu, voor een berekenbaren, afzienbaren tijd opent de astronomie nog niet het vooruitzicht op den ondergang der wereld. Wel zijn er in de natuur zekere invloeden, die zulk een catastrophe als niet onmogelijk doen schijnen. In het heelal streeft alles naar zijn einde. Zooals op aarde alles, wat leeft, ook eenmaal ophouden moet te leven, zoo is het ook met de wereldlichamen.
Wij zien de maan als een uitgestorven wereldbol in de nabijheid der moederaarde. En evenals de maan dood en verlaten is, zoo zal eens deze tijd ook voor de aarde aanbreken. De laatste dag zal schijnen; de menschen zullen hun wereldondergang hebben, terwijl de aarde zelf verlaten haar baan om de zon verder beschrijven zal.
't Is waar, als men van een ondergang der wereld spreekt, bedoelt men niet dit natuurlijke einde van het leven der aarde, maar het plotselinge, zooals reeds dikwijls is voorgekomen, volgens de waarnemingen der sterrenkundigen. Wanneer - gelijk reeds menigmaal gebeurde - aan den hemel plotseling een nieuwe ster opduikt, zoo gelooft men, te recht of te onrecht, dat een botsing tusschen twee werelden heeft plaats gehad. Ook voor de aarde is de waarschijnlijkheid van zulk een samentreffen berekend geworden, en wel in een periode van 220 millioen jaren. Op een of meer millioenen komt het niet aan. Wie op zulke kleinigheden ziet is een muggenzifter!
Eenigszins angstverwekkender zijn andere hypothesen van het einde der wereld. De vernuftige astronomen hebben zich de hoofden gemarteld onder welke omstandigheden dat einde der wereld nog onverwacht zou kunnen optreden.
Zoo werd berekend dat, wanneer door de aantrekkingskracht der maan eens een ontzaglijke, geweldige vloedbeweging intrad, wanneer alle wateren der aarde en de vuurkrachten zich in het binnenste der aarde opstuwen, zich op een punt tezamenpersen en met hun ontzaglijk gewicht den aardbol zouden belasten, zij uit haar baan zou worden gedrongen. Zulk een stoornis in de beweging onzer planeet zou in ieder geval het begin van het einde zijn. Of nu dit einde zou komen na duizenden van jaren of na enkele jaren, het zou stellig komen in een voor het leven der wereldlichamen buitengewoon korten tijd.
Een andere hypothetische mogelijkheid, die het leven op aarde in gevaar kan brengen, bestaat in de theorie der meteoriten en kometen. Het aantal meteoriten, dat zich in de wereldruimten beweegt, moet verbazend groot zijn. Men gelooft dat de zon haar voeding eenigermate ontvangt door het vallen der meeste meteoriten in haar massa.
Daar nu de zon door het steeds vermeerderend getal meteoren aangroeit en aan massa toeneemt, wordt haar aantrekkingskracht steeds grooter. En deze kracht kan na millioenen of billioenen van jaren zoo groot worden, dat zij de planetenwereld tot zich trekt en deze zich in de zon stort.
Maar al deze berekeningen missen een vast steunpunt. Zeker is het alleen, dat in den cirkelgang van ontstaan en ondergaan ook ons planetenstelsel eenmaal zijn einde zal beleven. In den loop der tijden zullen de wereldlichamen hun kracht verbruiken en hun levensvatbaarheid zal verdwenen zijn; zij zullen ophouden warmte uit te stralen, daar hun brandstof verteerd is. De onderlinge wisseling van krachten tusschen de sterren zal ophouden, en in plaats van hun arbeid treedt de rust in.
Dan is het wereldproces ten einde. De dood heerscht door het heelal. Geen schepping en geen vernieling meer! Diepe, zwijgende, starre stilte door het geheele universum. De werelden zijn ondergegaan - duisternissen overal... Ondergang der werelden - Wanneer? - Geen sterfelijk wezen kan het zeggen.
Zal nogmaals, als in het begin der tijden, de Geest Gods levenwekkend over den chaos zweven? Zal het Fiat Lux - het worde licht - nog eens door de duisternis klinken? Ook hierop moet de wetenschap zwijgen.