Alles grauw.
Alleenspraak voor een jong meisje.
‘Het regent!
Hoe vreeselijk! De hemel is grauw, het huis is grauw, - mijne gedachten zijn grauw. Het is onuitstaanbaar. Een ware nachtmerrie.’
Dit zei ik eergisteren, en mijn gedachtengang voltooiende, maakte ik een keelgeluid, dat eindigde in een lachbui, die alle tonen van een gamma doorliep.
De deur stond half open. Willy, mijn neef, kwam juist de trap af. O! als ik het geweten had! En al had ik het geweten, zou ik nog harder gelachen en gezongen hebben, omdat...
Willy opent de deur geheel, komt binnen en zegt:
‘Gij schijnt erg vroolijk, Ellen?’
‘Dat is omdat ik mij verveel.’
‘Wat???’
Hij was verbluft, de arme jongen. Er was ook waarlijk wel reden voor. Heeft men wel ooit iemand gezien, die zich verveelt, en op die manier lacht?... Enfin...
‘En waarom verveelt ge u?’
‘Omdat... Luister, Willy, laat mij met rust; je tevreden gelaat ergert mij, ga asjeblieft heen!’
‘Zie ik er dan werkelijk zoo tevreden uit?’
‘Nu, kijk dan maar.’
Ik duwde hem voor den spiegel. Hij bezag zich een oogenblik, keek daarna mij in den spiegel aan en vroeg:
‘Zie ik er dan niet ernstig uit. Ellen?’
Ik knikte bevestigend en begon hard te lachen.
‘Als ge wist waaraan ik denk.’
En mijn vragenden blik bemerkende, ging hij voort:
‘Ik vind, dat wij een heel goed paar zouden zijn. Zie maar, gij blond en...
Ja, dat weet ik al, dat hebt ge mij zeker reeds zestigmaal herhaald.’
‘Ellen, wees nu toch eens ernstig. O, als ge maar eens éénmaal naar mij wildet luisteren.’
De arme Willy had zijn tevreden uiterlijk verloren.
‘Ellen, je weet, dat ik je liefheb. Zeg, wilt gij ook een weinig van mij houden?’
Ik lachte niet meer. Hij deed zoo verlegen, zoo smeekend.
‘En als ik eens een klein weinigje van je hield, wat zou er dan gebeuren?’
‘Dan zou je je niet meer vervelen; gij zoudt een goeden jongen tot echtgenoot krijgen. Gij zoudt mij boetpredikaties houden, afgewisseld door trillers en lachbuien, zooals zooeven het geval was, en wij zouden zoo gelukkig zijn. Zeg, Ellen, wilt ge? Ge zegt ja, niet waar? Het is ja?’
‘Het is... ja!’
Ik legde mijn hand in de zijne - hij heeft mij.... waarom zou ik dat niet mogen zeggen?.... hij heeft mij omhelsd; gij begrijpt wel, dat moest.... het was de verlovingskus.
En zoo komt het, dat, hoewel het twee dagen achtereen regent, ik mij nu niet meer verveel; mijne gedachten zijn rooskleurig geworden, in het grauwe huis, onder den grauwen hemel....