| |
| |
| |
gezicht op castricum.
| |
Een tochtje met de tram door Kennemerland.
Door R. Dekker.
Met illustratiën.
Wie Kennemerland op het fraaist wil zien, moet voor zijn bezoek een paar heldere dagen van October kiezen, als 't diep donkergroen der eiken wordt afgewisseld door 't tintelend goudgeel van dorrend kastanjeblad en het bruin der beuken de tusschentinten vormt. 't Helder wit der landhuizen wordt omlijst door 't gloeiend rood van den wilden wingerd. Als de nevel, die bosch en duinen in den morgenstond voor ons oog verbergt, optrekt, en men de frissche, geurige lucht met volle teugen inademt, dan vertoont het landschap zich in al zijn rijke pracht. Wie echter een eigenaardigen, een bijzonderen indruk van de streek wil ontvangen, moet in de eerste dagen van Mei op 't pad gaan.
Het bladerlooze eikenhout is purperbruin. Hier en daar schijnt het besprenkeld met fijn lichtgroen. Waar we in den herfst dus een rijkdom van tinten aanschouwen in het opgaande hout, daar vormt dit nu een gobelinachtigen achtergrond, een belijsting waartegen de in den zonneschijn hel schitterende kleuren van de in vollen bloei staande hyacinten en tulpen nog in kracht en schoonheid schijnen te winnen.
Wij, die in de gelegenheid waren de eerste dagen van ons voorjaarsverlof
ruine van brederode.
te Haarlem door te brengen, meenden niet beter te kunnen doen dan met behulp van de nieuwe tramlijn de streek tusschen Haarlem en Alkmaar te doorkruisen.
De schoone Meidagen lieten echter op zich wachten. Ruw en guur blies de noordoostenwind en een grauwe hemel ontnam aan het landschap al zijn bekoorlijkheid.
Zoo tusschen de buien door konden we maar een klein tochtje over Overveen naar Bloemendaal maken, waar we in de bosschen en het park weinig last van den scherpen wind hadden. In het Bloemendaalsche bosch, in den zomer het doel van tal van gezelschappen, die ezel komen rijden en pannekoeken eten, was 't nu nog stil en van de villa's in het park waren de meeste nog gesloten. Achter Meerenberg om, het in 1843 door de provincie aangekochte buitenverblijf, waar nu ongeveer 1200 krankzinnigen worden verpleegd, bereikten we het oude Velserend. Herhaalde malen waren we de volgende dagen op onzen tocht in de gelegenheid kennis te maken met Hollands duinen, maar nergens vertoonde het duin zulke indrukwekkende, breede lijnen als bij de blauwe trappen achter Meerenberg. Door de bosschen achter ons werd de bewoonde wereld aan ons oog onttrokken. Vóór ons, zoover we konden zien - en we stonden hoog - breidde het duinlandschap zich voor ons uit. Heel in de verte de zee. Het was een machtig grootsch panorama.
Velserend is een zeer gezochte uitspanningsplaats. Aan het oude gebouw is het best te zien, dat het vroeger een buitenplaats is geweest. Hier en daar zijn de oude kruisramen nog gebleven en aan de achterzijde vindt men een eenig mooi deurtje. Het rijk gebeeld- | |
| |
houwde deurkozijn vertoont het wapen van den vroegeren eigenaar Johan van Overrhijn van Schoterbosch. De jeugd vindt gelegenheid zich op allerlei wijze te vermaken, maar op voldoenden afstand om de bezoekers, die onder het hooge geboomte voor het huis een schaduwrijk plekje hebben gezocht, niet te hinderen.
In de vestibule kan men in een breede kast allerlei scherven en oud roest bewonderen. Bij nadere beschouwing wint de collectie in belangrijkheid. Het zijn resten uit lang vervlogen dagen. Jacobakannetjes, scherven gebrand glas, hoefijzers, een paardebit enz.
protest. kerk te bloemendaal.
tol te overveen.
De voorwerpen zijn gevonden in of bij de ruïne van het oude kasteel, die daar midden in het vlakke weiland vóór ons zich verheft. De kastelein geeft op verzoek een kaart, die toegang naar de ruïne verleent.
Enkele oude schrijvers noemen het jaar 990 voor de stichting van het kasteel van Brederode. Zeker bestond het reeds in het midden der dertiende eeuw, en wat er van het gebouw is overgebleven draagt de kenteekenen, dat het omstreeks 1200 moet zijn gebouwd.
De heeren van Brederode voerden het wapen van Holland. Het oudste bekende zegel vertoont een baar, die op bastaardij wijst. Over de al of niet wettige afstamming is men het al vroeg oneens geweest. Het kasteel werd in 1436 door de Kabeljauwen verwoest, diende later tot verblijf aan de Spanjaarden, die het hebben versterkt. De fundamenten van een bastion zijn nog waar te nemen. In 1573 hebben de Spaansche troepen het gebouw verwoest.
De ruïne bestaat uit een grooten vierkanten hoofdtoren, door een muur, waarin de boog der hoofdpoort te vinden is, aan een kleineren verbonden, de poort van den voorburcht, eenig muurwerk en de grondslagen van kleine torens. Alles is omgeven door grachten, die eenige jaren geleden zijn uitgebaggerd en onderzocht. De toen gevonden zaken hebben we straks gezien. De ruïne behoort nu aan het rijk, en wat onweder, brand en oorlogsgeweld van het kasteel niet hebben kunnen vernielen, wordt nu onder deskundig toezicht voor de studie van den riddertijd bewaard. Liefhebbers van planten vinden boven op de ruïne de zeldzaam voorkomende muurbloem (Cheiranthus Cheiri).
Ten noorden van het eiland, in het midden waarvan de ruïne staat, loopt een zandweg, die ons spoedig op een kruispunt brengt. Rechtuit leidt de weg naar het dorp Sandpoort. Links volgt het pad den duinvoet naar het prachtige buiten Duin en Kruidberg. De Kruidberg was vroeger een jachthuis van den stadhouder. Na den dood van Prins Willem III schijnt het niet meer als zoodanig gebruikt te zijn en is het later met Duin en Berg tot eene buitenplaats vereenigd.
Van de ruïne loopt een ander pad naar het Station Sandpoort. Jammer is het, dat de vrije wandeling in het Schapenduin en het bosch van Neethof niet is toegestaan. Den straatweg volgend, komen we langs Albrechtsberg. Van het overoude jachtslot der Hollandsche graven is niets meer dan de naam over. Het Bloemendaalsche kerkje, dat daar op het kerkhof als in een tuin staat, omgewandeld en we bevinden ons weer op den weg, dien we straks verlaten hebben. Bij het hotel Kennemerland staat de omnibus gereed, die ons opneemt en terugbrengt naar Haarlem.
Den volgenden morgen beloofde het een schoone Meidag te worden en met vroolijken moed konden we
| |
| |
gevolg geven aan ons plan om, af en toe gebruik makend van de stoomtram, de streek tusschen Haarlem en Alkmaar te doorkruisen. We namen een kaartje tot Velsen en voort ging het, de uitgestrekte begraafplaats voorbij naar Schoten en Sandpoort. De weg, dien we den vorigen dag hadden geloopen, is heel wat mooier dan dien de stoomtram volgt. Tusschen Sandpoort en de Velsertol viel niet veel bijzonders op te merken. Aan onze rechterhand liep een zandweg in een wijden boog, de Hofgeest genaamd, langs verschillende boerderijen. In de vorige eeuw werd hij gevolgd door de karossen der voorname Amsterdamsche patriciërs, wanneer deze op weg waren naar hunne deftige buitenverblijven, waarvan hier en daar nog een hek, een koepeltje of zoo iets is overgebleven. Van Thorn, Rozenbeek, Rozensteijn, is weinig meer over en het zou de moeite niet loonen af te stappen om de boerderijen te bezien, waarin het oude seminarie Hagenveld of het deftige Auspiciis et Telis is veranderd. Even door de tol en tusschen het hooge geboomte zien we het oude Beeckensteijn, waar onze koningin Sophia logeerde, als zij de hooge gaste was van Jhr. Boreel. Het breede witte gebouw met gebeeldhouwd fronton en aardig klokketorentje is een echt type van de deftige hofsteden, die in zoo grooten getale hier in de vorige eeuw werden gevonden. Mooier, hooger of zwaarder geboomte dan op dit in le Nòtre's stijl aangelegd buiten, vindt men in geheel Kennemerland niet. Tal van reigers hebben in de toppen dier hooge boomen hunne nesten gebouwd. Langs Waterland en Meervliet bereiken we het dorpje Velsen. Op den hoek het vanouds bekende hotel de Prins, waar
scheybeek.
het onder de veranda zoo'n heerlijk rusten is. De rijksstraatweg vormt juist de scheiding tusschen het vlakke weiland en de bosschen. Geen wonder dus, dat het uitzicht bij ‘de Prins’ heel mooi is. Waar het Noordzee-kanaal door de hooge dijken voor het oog verborgen is, maakt het een wonderlijken indruk, daar tusschen de weilanden door een stoeren driemaster of een reusachtige mailboot zich langzaam te zien voortbewegen. Heel in de verte ontwaart men de torens van Amsterdam. Velsen is een oud plaatsje, maar zooals het veelal gaat, kan men slechts enkele sporen van dien hoogen ouderdom ontdekken. Midden tusschen de huizen staat de eerbiedwaardige St. Engelmunduskerk. Aan de buitenmuren is het duidelijk merkbaar, dat het gebouw vroeger veel grooter is geweest, en op oude afbeeldingen vindt men op het kerkhof nog de ruïne afgebeeld van het koor. Bij de kerken van Wijk aan Zee, Bergen, Heemskerk, vond men in het laatst der vorige eeuw eveneens nog het oude muurwerk, dat bij de verwoesting der bedehuizen was blijven staan. Tijdens het beleg van Haarlem is de Velserkerk zoowel door de Staatsche als door de Spaansche troepen verwoest. De oude toren, in Romaanschen stijl van tufsteen gebouwd, eerst met een steenen spits gedekt, die voor enkele jaren door een half zoo hoogen houten is vervangen, vertoont aan de voorzijde een in basrelief gehouwen steen. 't Is een proeve van beeldhouwwerk zooals er maar zeer zeldzaam in ons land wordt aangetroffen. De voorstelling is niet zoo heel duidelijk. Vermoedelijk stelt het den patroon der kerk voor, volgens anderen moet het Paulus voorstellen. Wenschelijk zou het zijn, vóór de beeltenis geheel is verdwenen, er een afgietsel van te nemen.
In den toren hangt een bijzonder mooie klok, met het wapen van de familie Corver versierd. De heer Gerrit Corver, burgemeester van Amsterdam, was eigenaar van het nu geheel gesloopte landgoed Watervliet. De laan, die het buitengoed aan de zuidzijde begrensde, draagt nog den naam van Corverslaan.
| |
| |
Viermaal 's jaars wordt te Velsen eene koemarkt gehouden, die bij al wat vee fokt bijzonder goed staat aangeschreven. Het dorpje met zijn onregelmatige straatjes en steegjes levert dan een vreemd gezicht op. In het midden van het dorp is geen plekje onbezet. Waar geen koe staat, staat een boer, en het loeien van het vee wordt afgewisseld door den handslag der veekoopers of het schreeuwen der drijvers. Vooral als 't regenachtig weer is geweest, ziet het er na afloop der markt heerlijk frisch uit. Voor een vreemdeling, die 's avonds in het kalme plaatsje is ter ruste gegaan, is de verandering, die het dorp op zoo'n marktdag heeft ondergaan, zeer opvallend. 's Morgens vroeg ontwakend kan hij zich het aanwezig zijn van twee of drie duizend koeien met de bijbehoorende boeren en veekoopers maar moeilijk verklaren.
Wie Velsen bezoekt en het buitengoed Velserbeek niet heeft bezichtigd, is te Rome geweest
buitenhaven van ijmuiden.
en heeft den Paus niet gezien. 's Zomers worden hier heel wat bijeenkomsten gehouden. Zendings- en zangersfeesten, velddagen, meetingen en picknicks wisselen elkaar af.
De vriendelijke eigenaar Baron Van Tuyl van Serooskerken stelt de plaats met groote welwillendheid voor allen open, en groot zal het aantal van hen zijn, die van het landgoed Velserbeek een aangename herinnering bewaren.
Vóór we onzen tocht vervolgen, maken we een uitstapje naar het plaatsje, dat we van de Velserbrug als een klein stadje in de verte zien liggen. Een wolk van rook, die uit de schoorsteenen van tal van booten omhoog stijgt, hangt er boven, en een groot aantal masten en torens zien we boven de huizen uitsteken.
We verkiezen de wandeling langs den dijk boven de schaduwrijke spoorlaan. Langs het water is het heerlijk frisch.
Even voorbij de spoorbrug heeft men een prachtig panorama voor zich. Het zijkanaal met de nieuwe sluis heeft de rechte lijnen, die het gezicht op het kanaal eerst wat eentonig maakten, gebroken. Door dat zijkanaal komt juist een groot stoomschip, dat krachtig en majestueus zich op het water verheft. Een bezoek aan de nieuwe sluis is in alle opzichten aan te raden aan ieder, die belang stelt in reusachtige werken van menschelijk vernuft, al is de indruk niet zoo overweldigend als in den tijd, toen de sluis in aanbouw was en het den wandelaar over de bevloering van den sluisput was, alsof hij zich in een wijde straat met hooge muren bevond, waarin de openingen van de riolen, als zooveel geheimzinnige poorten, een vreemden indruk maakten.
Een tocht door de riolen, die van het eene sluishoofd naar het andere, door de 281 M. lange sluismuren gaan en hier en daar maar een weinig verlicht worden door het licht, dat door de zijriolen naar binnen viel, was zeer interessant. De reusachtige sluisdeuren worden nu in een minimum van tijd electrisch geopend en gesloten, en het gemak, waarmede dit gebeurt, is haast onbegrijpelijk.
Een wandeling naar de pieren is wel wat ver, vooral als de nieuwe visschershaven geheel omgeloopen moet worden. Deze is echter wel een bezoek waard, in de week om het bedrijvige rumoer, door den afslag van de visch in het leven geroepen, des Zondags om de kolossale visschersvloot eens te bezien, waarvan de bemanning den
Zondag te IJmuiden doorbrengt. Wil het lukken, dat, zooals op onze afbeelding, juist een rijk getuigd schip tusschen of vóór de pieren komt, dan is dat een buitenkansje, dat wel een gang naar den vuurtoren waard is. Wie gaarne eens de geheele omgeving van uit de hoogte wil beschouwen, vindt daarvoor tegen een kleine vergoeding op een der vuurtorens een uitstekende gelegenheid.
De terugtocht naar den Rijksstraatweg is het mooist, wanneer men aan de overzijde van het kanaal door de bosschen gaat. Voor verdwalen behoeft geen vrees te bestaan, en in een uur kan men te Beverwijk zijn. We komen juist uit bij Scheybeek, het bekende buiten van Laurens Baeck, waar Vondel de gramschap der groote heeren ontweek, die hij opgewekt had door wat al te duidelijk zijn meening te zeggen over de houding van Prins Maurits, bij de veroordeeling van Oldenbarneveldt. Dat hij nogal tevreden was met zijne schuilplaats, bewijzen de volgende regels, die hij in antwoord op een gedicht van Van Baerle schreef:
| |
| |
O, hofsteê! lustpriëel der wijzen!
Hoe heerlijk zien wij nu alreê
Uw hoog geboomt' ten hemel rijzen,
En kijken over duin in zee,
Veel verder als de Grieksche Tempen!
Nu kan de tijd uw grooten naam
In geen vergetelpoelen dempen,
Maar eeuwig zal uw schelle faam
Zich laten hooren in de wolken,
Zoolang als Baerles maatgezang
In waarde blijft bij alle volken,
Van 't Oosten tot den Ondergang, enz.
Enkele coupletten van Van Baerle verdienen hierna eene plaats.
beverwijk.
Beeckje, daer de duyn haer droppen
't Saem versamelt in een bron,
Als sy met haer witte toppen
Glinstert in de morgen-son,
Beeckje, als men u siet vloeyen,
Als men hoort uw soet geruisch,
Voelt men al zijn geestjens gloeyen,
En verhuysen druck en kruys.
Hier heeft Hooft gescherpt syn veder,
En gewrocht sijn sinryck dicht;
Hier sat Vondel dickwils neder,
Als hij van der aerd gelicht
Drong omhoog door al de wolcken
Boven bergen, boven locht
En verliet de aerdsche kolcken
Van dit beeckjens nat bevocht.
Sleep het leven van de Baecken
Alsoo langh als ghy hier loopt:
Wil niet eer uw stroomen staecken
Voor dat Baeck sijn leven sloopt.
Dan sal Jupiter uw straelen,
Al uw dropjens, al uw nat,
Opwaerts tot de sterren haelen
Tegenover het station van Beverwijk ligt Akerendam. De plaats is onbewoond. Het deftige huis, omgeven door een gracht, ligt ver genoeg van den weg om heel mooi tusschen de vier prachtige oude linden, die er voor staan, uit te komen. Als de legende waar is, dan spreiden die breede linden hare takken uit boven de graven van vier jongelieden.
De jonker van Akerendam was in liefde ontvlamd voor Elze, de zuster van een boschwachter, die onder Heemskerk in het duin woonde. De jonge knappe koddebeier was aan jonkvrouw Anna niet ongevallig; maar natuurlijk was dat eene verhouding, die voor het oog der wereld verborgen moest blijven. Wanneer de jonker zijn geliefde in het nachtelijk uur bezocht, was hij verre van te vermoeden, dat hij daardoor aan den boschwachter gelegenheid gaf zijn voorbeeld op Akerendam te volgen.
Bij eene toevallige nachtelijke ontmoeting kwam het tusschen de beide vrijers tot eene botsing. Van woorden kwam het tot daden en beiden bleven dood op de kampplaats. De dames, ongerust over het wegblijven der aanbidders, togen op weg, en zoowel Anna als Elze bleken niet bestand tegen het akelige schouwspel, dat de afgelegen zandweg bood. Een viertal graven werden op 's priesters raad in ongewijden grond, onder de linden van Akerendam gedolven.
| |
| |
En als de stilte van de nacht
En 't zilvren straaltjen van de maan
En 't windtjen, dat in 't dichte woud
Bij Elf en Sylphen huist,
Met nauw bemerkbren ademtocht
Het trillend loof doorruist.
O, dan verneemt des wandlaars oor
Ook vaak een droeve klacht,
Die met het koeltjen 't loof door zuist
Dan slaat hij bang te moede een kruis,
Verhaast ontsteld zijn tred,
Maar spreekt toch voor der zielen rust
(D.T. Dorbeck.)
Beverwijk, het oude St. Aegtenkerken, is een lief plaatsje, dat vooral voor renteniers zijn eigenaardige bekoorlijkheden heeft en waar het in den zomer aan de havenzijde aardig druk kan zijn, tijdens den afslag van groente, door de talrijke tuinders in den omtrek ter markt gebracht. Aan het einde der breede hoofdstraat heeft men een goed gezicht op de groote kerk, met haar reusachtigen toren. De kerk heeft een kapel, waarin de grafkelder der familie Harencarspel. Liefhebbers van heraldiek vinden hier en op het koor der kerk een groot aantal wapenborden hangen, waaronder bijzonder fraaie zijn. De kerk is een bezoek ruimschoots waard. Vroeger werd Beverwijk druk bezocht door de bedevaarten, die naar de kerk van St. Aegte plaats hadden.
Het was in den tijd toen de Zaan nog een zijtak van den Rijn was. Om Alkemade heen stroomde deze tak bij Petten in zee. De woeste Noorman Horuk deed langs dezen stroom een inval in Kennemerland. Elk slot werd geplunderd en aan de vlammen prijsgegeven. Niets en niemand was voor de ruwe roevers veilig. Ook Velsen lag in asch en puin. De bewoners waren gedood of gevlucht. Een jong meisje, Altruda, trachtte zich ook te redden, maar hertog Horuk, die haar had opgemerkt, ging haar na. Hoe snel hij ook liep, hij kon, doordat hij telkens struikelde, haar niet inhalen. Weer gleed zijn voet uit en viel hij ter aarde. Toen hij was opgestaan stuitte een breede waterplas voorgoed zijne schreden. Hij keerde terug naar zijn volk, maar ontving 's nachts bezoek van den duivel, die hem als gids wilde dienen bij het opsporen van de blonde Altrude, die Horuk verdronken waande. Horuk volgt zijn zwarten leidsman, die hem langs het water door riet en biezen heen voert naar een bosch, waar de Deen de lieve maagd, op een boomstam zittende, slapende vond. Met woeste drift nadert hij zijn slachtoffer, toen hem plotseling in een verblindend licht St. Aegte verscheen, die hem duidelijk maakte, dat zij het was, die de onschuld van Altrude in haar bescherming had genomen.
Horuk keerde niet weer en toen 't mirakel werd bekend, stichtte men op de plaats een kerkje, waarheen de maagden ter beevaart togen om St. Aegte bescherming voor haar deugd te smeeken.
Het stationskoffiehuis biedt eene aangename gelegenheid om te rusten en den inwendigen mensch te versterken. Ons plan om van de paardentram gebruik te maken, ten einde Wijk aan Zee te bezichtigen, moesten we opgeven, daar deze alleen gedurende de zomermaanden rijdt, en daar de weg, welken die tram volgt, niet aan te raden is voor den wandelaar, die van afwisseling houdt, besloten we den raad van den welwillenden kastelein te volgen en een binnenpad op te zoeken, dat den weg, dien we waren afgekomen van IJmuiden, juist bij den ingang van het buiten Rooswijck kruist. De straatweg over Rooswijck biedt menig fraai vergezicht; maar de schoonste punten komen eerst als men naar links en rechts een vrij gezicht over de duinen heeft. Voor ons uit slingert de weg zich in tal van bochten. Telkens om iederen hoek ontrolt zich voor ons oog een ander panorama, en als we na een klein uurtje Wijk aan Zee naderen, rijst de weg sterk en door een aardig dal, tusschen de hooge duinen in, zien we het kleine Wijk aan Zee met kerk en badhotel onverwacht voor ons. Het dorpje ligt aan de binnenzijde van de uiterste duinenrij geheel beschut. Men bemerkt aan niets, dat nog maar een kleine afstand ons van de zee scheidt, en wanneer men den straatweg langs het badhotel volgt, dan ziet men, evenals daar straks het dorp, nu plotseling bij eene wending van den weg de zee voor zich. 's Zomers is Wijk aan Zee het type van een klein, rustig badplaatsje en daarom is het bepaald in trek bij hen, die rust en herstel zoeken.
In de verte zien we de pieren van IJmuiden. We wandelen een eind noordwaarts het strand op en gaan dan op goed geluk een binnenpad, dat van het strand naar het dorp loopt, terug. Geheel toevallig merkten we een kleine zerk op, die in den zijmuur van een bruggetje was ingemetseld. Het randschrift, in vroeg-gothische letters om een anker als middenstuk, luidde. Walewün van Duenen sterf int jaar 80, bit voor der ziel.
Het was een grafsteen van zeer klein model en waarschijnlijk uit den tijd toen Wijk aan Zee nog een plaats van beteekenis was. Het dorp is zeer sterk achteruitgegaan en de voornaamste bron van inkomsten is de schelpvisscherij. Daar het badseizoen nog niet geopend was, waren de hotels gesloten en besloten we te Beverwijk te overnachten. De volgende morgen zag ons reeds vroeg op het pad. De tram had ons tot Heemskerk gebracht, minder omdat de afstand zoo groot is, als wel omdat zij toevallig aankwam, toen we onzen tocht weer vervolgden, en het eerste gedeelte van de wandeling niets bijzonders oplevert.
Van den omnibus, die van de halte naar het dorp rijdt, maakten we geen gebruik. We hadden een driezijdig gedenknaaldje ter zijde van den weg opgemerkt. Op de voorzijde lazen we: Wandelaar, wil dit gedenkteeken eerbiedigen. Op de tweede: De graven van Holland werden hier naar overlevering als heeren van
| |
| |
Kennemerland gehuldigd, terwijl de derde zijde vermeldde: Door Gevers v. Endegeest en zijne vrouw.
M.J. Deutz v. Assendelft opgericht MDCCCLXIII.
Een merkwaardig stukje grond, waar nooit spade of ploeg is ingezet, maar waar verder niets is op te merken, dat herinnert aan den tijd, toen de adel van Kennemerland hier samenkwam om den graaf van Holland als heer te huldigen.
De zijweg, die langs het hakhout naar het Oosten loopt, bracht ons in een minuut of tien naar het heerlijk bosch van Marquette. Aan het einde van een breede laan zien we het kasteel. 't Is bewoond en de plaats is niet meer zoo gemakkelijk te bezien als voor een jaar of zes toen het gebouw jaren lang had leeggestaan.
De heerlijkheid Heemskerk werd in 1610 het eigendom van Daniël de Hertaing, Heer van Marquette, nabij Bouchain in Henegouwen gelegen. Hij was luitenant-generaal van de ruiterij der Vereenigde Nederlanden, en ontving bij octrooi van de Staten van Holland verlof zijn nieuwe bezitting ter instandhouding van zijn naam Marquette te noemen.
Het slot te Heemskerk bestond reeds in het begin der 13de eeuw. Het werd door Graaf Willem II in 1249 zeer versterkt en van een rondeel voorzien, volgens beschrijving wel negen estagiën hoog. Het geheel moest dienen om de West-Friezen tegen te houden, bij hunne strooptochten in Kennemerland. In het begin van deze eeuw is de ruïne van het rondeel gesloopt. Op oude afbeeldingen zien we te midden van de zware muren een keurigen bloemhof. 't Kasteel zelf is in den loop der tijden ook veel veranderd, maar de ligging van het deftige gebouw is zoo fraai en rustig, dat we maar noode kunnen scheiden. We bereiken al spoedig het dorpje Heemskerk, dat eigenlijk maar heel weinig op een Noord-Hollandsch dorp gelijkt, zoo onregelmatig staan de huizen om de oude kerk heen. Veel bijzonders is er in de kerk niet te vinden; maar op het kerkhof staat de naald, die de schilder Maarten van Heemskerk heeft laten oprichten ter nagedachtenis van zijn vader. In zijn testament bepaalde hij, dat uit de opbrengst van een stuk land het gedenkteeken onderhouden moest worden. Soeteboom zegt van hem: dat het was een ryck Man, die geen kinderen na en liet en bestelde verscheyde aalmoessen voor zijn dood, onder andere gaf hij eenig landt, waar van jaarlijks houwelycks gaeven souden gegeven werden aan eenige jonge lieden, die eens des jaars op zijn graf souden trouwen, hetwelck blijft tot op desen hedigen dag.
Hij stierf in 1574 te Haarlem en werd in de groote kerk begraven. Niet zoo heel vaak gebeurt het, dat we werk van Maarten van Heemskerk te zien krijgen. In de museums te Haarlem en te 's-Gravenhage kan men een enkel stuk van hem zien. Hij was een leerling van Scorel en behoort evenals deze tot de meest gevierde schilders der zestiende eeuw. Een wandeling van twintig minuten brengt ons op Assumburg. Het geb uw dagteekent van het begin der zestiende eeuw en is een bezoek wel waard. 't Is niet bewoond en op verzoek voor een belangstellend bezoeker wel toegankelijk, maar aan vroolijke gezelschappen wordt tegenwoordig de toegang geweigerd, en men heeft het er naar gemaakt. Van het kasteel is de binnenplaats, waar de vierschaar werd gespannen, het schavot, de gevangenis op een der ruime zolders en de groote zaal versierd met keurig snijwerk, de attributen van de jacht, landbouw, visscherij enz. voorstellende, het meest bezienswaardig. Het gezicht van een der torentransen is heel schoon. Onze geleider, die niet schroomt aan Jacoba van Beieren een verblijf achter de met ijzer beslag versterkte gevangenisdeur toe te dichten, laat ons nu nog de ruime uitgestrekte kelders van het kasteel zien en verwart in zijn verhalen op kluchtige manier, wat hem is verteld van het oude slot te Heemskerk, met de geschiedenis van Assumburg. De geheele streek is rijk aan legenden. Toen we op den toren stonden, wees onze wakkere slotbewaarder ons een heuveltje, waar Oud-Haarlem heeft gestaan. Wie kent niet de edelvrouw, die met hare dienstmaagden haar strengen heer gemaal in een koffer buiten het bereik van zijn belegeraars bracht, of het verhaal van den stalboef, die door tijdig de klok van den toren te Castricum te luiden, heer Reinoud van Brederode het leven redde, of de geschiedenis van den trouwen schildknaap, Jan van 't Rief, die met behulp van een drietal vrienden heer Wouter van Egmond uit zijn gevangenis op 't slot Heemskerk verloste, om van den vloek, die op de vrouw van Adrichem
rustte, maar niet te spreken?
Door het land, langs een kerkpad, gaan we naar Heemskerk terug en van daar zoeken we den straatweg weer op. Al spoedig hebben we Gastricum bereikt. Waren we op Assumburg te midden van het vlakke weiland, hier zijn we weer aan den voet der duinen. Te Gastricum vinden zij, die van mooie duinwandelingen houden, daarvoor uitstekende gelegenheid, maar 't is noodig vooraf verlof te vragen. De vrije wandeling is zoowel in het Castricummer als in 't Koningsduin verboden. Wanneer men bij het jachtopzienershuis ‘Kijk uit’ het duin opgaat of, zooals de plaatselijke benaming luidt, de Papenduinen bestijgt, dan heeft men, daar de eerste duinenrij hier zeer hoog is, dadelijk een heerlijk uitzicht over het vlakke land tot Alkmaar toe. Als men het duin dieper ingaat, komt men eerst door een zeer boschrijk gedeelte, zoo dicht, dat men zich niet kan voorstellen midden in de duinen te zijn. Langzamerhand wordt het bosch meer open en heeft men weer de mooie vergezichten, die echter in karakter niet zooveel verschillen met die, welke wij elders zagen.
Van Castricum over Limmen naar Heilo maakten we weer gebruik van de tram. Achterop staande, hadden we van tijd tot tijd aardige kijkjes over weiland en tuinen. Onder Heilo is het duidelijk merkbaar, dat we weer op zandgrond komen. Het hout wordt zwaarder en dichter, en als de tram bij het begin van het dorp stilhoudt, stappen we uit, want het vriendelijke Heilo is wel waard geheel te worden doorgewandeld. Ter zijde van de kerk ontdekken we het oude Willebrordus- | |
| |
putje. 't Is nu omgeven door een ijzeren hek, dat wel een beetje in karakter is, maar dat toch in de omgeving slecht past. De jeugd van Heilo heeft misschien eenige aanleiding gegeven tot die afsluiting. Het landelijke putje, waaraan eene oude herinnering was verbonden, heeft nu meer het karakter van een officieel historisch plekje gekregen.
Naar Heilo met de tram en wandelen terug, of omgekeerd, is de gewone Zondagmiddag-uitspanning voor al wat in Alkmaar over een paar goede beenen beschikt. 's Zomers rijden er dan ook extra trams, daar de
marquette.
gewone dienst in het geheel niet bij machte is het aantal liefhebbers te vervoeren.
Hoe men ook gaat, langs den straatweg of door 't bosch, hoe men ook dwaalt, overal is 't mooi, en wie eenmaal de wandeling heeft gemaakt, verlangt na korten tijd haar te herhalen. 't Einde van den weg is de Hout. 't Bosch is bij lange na niet zoo groot als de Haarlemmerhout of 't Haagsche bosch, maar toch groot genoeg, dat alle kleine steden van
Noord-Holland het Alkmaar benijden. En wat de stad zelf aangaat: veel is er natuurlijk onder den moker van den slooper gevallen; veel is er verdwenen in den tijd, waaraan we niet dan met schaamte kunnen terugdenken, toen men niet schroomde, met houweel en breekijzer gewapend, de mooiste gevels tegen den grond te halen om er een bepleisterd vierkant voor in de plaats te stellen; maar heerlijke mooie dingen zijn gelukkig gespaard gebleven. Een wandeling door Alkmaar is een genot. De straten zijn juist lang genoeg om aardige stadsgezichten te vormen. De grachten, waarvan het heldere water de geestige geveltjes weerkaatst, de bolwerken, in plantsoen herschapen, de singels, het breede kanaal, met betrekkelijk drukke scheepvaart, al is die niet meer zóó als voor veertig jaar, toen de schepen der groote vaart met jaagpaarden langs het stadje werden getrokken; alles werkt mee om een geheel te maken, dat heel interessant is.
We hadden het doel van onzen tocht bereikt. Ons bleef niets over dan naar ons punt van uitgang terug te keeren. Moge deze onvolledige schets van een tocht, waaraan voor ons zooveel aangename herinneringen zijn verbonden, er iets toe bijdragen om velen op te wekken ons voorbeeld te volgen.
|
|