III.
De man der wetenschap, een aarts-twijfelaar, weigerde eerst zich van zoo'n dwaasheid te overtuigen.
‘Jelui Marius is een grappenmaker, die den dokter voor den gek wil houden,’ verklaarde hij vol gezag; maar men drong zoo aan, dat hij eindelijk er in toestemde naar hem toe te gaan. Hij voelde hem de pols, legde zijn hoofd tegen de borst.
‘Kom jongen,’ zeide hij, ‘jou mankeert niets.’
‘Mij mankeert het los te komen van mijn tweewieler,’ kermde Marius.
‘Wat, wil je mij doen gelooven, dat je daar niet af kunt komen?’
‘Beproef het eens,’ hernam Marius, ‘dan zal u het zien.’
De dokter schudde hem ontzettend ruw.
‘Je bent een stijfkop, een bedrieger. De wetenschap bewijst, dat als een mensch op een bicycle geklommen is, hij er ook van moet kunnen afdalen, en het is niet in het begin der XXe eeuw, na alle ontdekkingen die wij gemaakt hebben, dat jij de wetten der werktuigkunde zult kunnen veranderen.’
Marius slaakte jammerlijke zuchten.
‘Maar als ik u zeg, dokter, dat ik niet ken. Verlaat mij toch niet, ik bid er u om!’
Getroffen door den toon van oprechtheid in deze dringende bede, onderzocht de dokter, die in den grond geen kwaad mensch was, Marius opnieuw, ondervroeg hem over zijn levenswijze en vroeg hem of zoo iets nooit aan iemand zijner familie was overkomen.
‘Ik heb het nooit hooren zeggen,’ zeide de vader.
‘Dan hebben wij hier geen gevat van erfelijkheid en ik begrijp er niets meer van.’
Om maar iets te doen, schreef hij een drankje voor en voegde er bij:
‘Ik kom morgen terug, en als de dingen nog in denzelfden staat zijn, zal ik twee van mijn collega's in consult roepen en wij zullen een rapport inzenden aan de geneeskundige faculteit.’
Marius op zijn tweewieler sloot dien heelen nacht geen oog; den volgenden morgen kwamen de drie doctoren en waren ten hoogste verbaasd en verlegen. Zij eindigden met te zeggen dat het geval hun niet aanging, en zij lieten professors in de chirurgie komen.
Twee dagen later stonden vijf van de beroemdste