Na zware dagen.
Wat heeft zij al niet doorgemaakt, vóórdat zij afgetobd en afgebeuld hier voor den drempel van haar huis op de bank is neergevallen.
Ziekte, ja zeker, zware ziekte, maar dat was het ergste niet; het lijden van het lichaam was slechts het gevolg, niet de oorzaak van het bittere zielsverdriet, dat thans nog met centenaarszwaarte op haar drukt en belet dat zij weer zoo spoedig als mogelijk is haar krachten terug ontvangt.
Zwaar heeft zij geleden, miskenning, teleurstelling, verraad, en nu eindelijk dreigt de wreede armoede; want hij, op wien zij vertrouwde, nam alles met zich mede: haar geld, haar goed, haar geloof in de menschheid, - erger nog, hij was oorzaak van haar ziekte door zijn gewetenlooze handelwijze, de ziekte die haar haar kind moest kosten.
En nu zit zij daar alleen, gebroken naar ziel en lichaam, en vóór haar het leven, het onbarmhartige leven, de wreede strijd om het bestaan, om het dagelijksch brood, dien zij, zwak als zij is, moet doorworstelen om haar treurig bestaan te rekken.
O, waarom liet God in Zijne barmhartigheid haar niet sterven met haar kindje? Er is immers niets meer, dat haar bindt aan deze aarde, waarop zij kort geleden nog zoo gelukkig was.
En zij heeft geen oog voor de zomerweelde, die haar