| |
| |
| |
De Borgia-vertrekken op het Vaticaan.
Naar het Fransch van Boyer d'agen door H. Conradi. Met illustratiën.
De kunstwereld herinnert zich de levendige belangstelling, waarmede in 1884 de belofte van Paus Leo XIII werd vernomen, toen Z.H. beloofde om de beroemde vertrekken der Borgia's, waar Pinturicchio zijn grootste meesterstukken geschilderd heeft, te laten restaureeren.
De belofte is thans vervuld en het internationaal publiek zal binnenkort in de gelegenheid gesteld worden, deze wonderschoone vertrekken in oogenschouw te nemen. Wij willen trachten er eene beschrijving van te geven.
| |
I. Een historisch proces.
Onlangs was ik op het Vaticaan; ik had de geheime Archieven, die Leo XIII zoo edelmoedig en gul geopend heeft voor de onpartijdige onderzoekers der moderne critiek, juist verlaten; ik stond op den hoek van de gang tusschen de bibliotheek en de eerste étage der Loges, toen een bewoner van het Vaticaan, naar mij toekomende, mij influisterde op den toon van iemand, die zich beleedigd gevoelde: ‘Voor deze deur rechts
portret van paus alexander vi.
blijft men nooit staan, sinds de bliksem er eens in sloeg. Gij bevindt u voor de deur der Borgia-vertrekken.’
Wat beteekent dat? Het beteekent, dat het hier een anti-chambre der hel is, en dat het deze kunstkapel is, waar een groot schilder de mis bedient voor een genialen paus, sedert bijna vier eeuwen dat Pinturicchio opgesloten blijft met Alexander VI, in deze sombere martelaarsgewelven, in deze ‘in pace’, die koud en toch vol zuivere meesterstukken en kostbare reliquieën is.
De geschiedenis zal eindelijk, door de geheime Archieven verlicht, verplicht worden van Alexander VI te verklaren, dat deze paus, door het lot bestemd om te staan voor de half gesloten deur der donkere middeleeuwen en op den drempel van de schitterende Renaissance, juist de geniale bewerker was van de moderne politiek der pausen, die voorgoed hun wereldsche macht gevestigd heeft. Hij was het ook, die het initiatief nam der schoone kunsten op het Vaticaan en in de moderne wereld, waar Julius II, Leo X en andere prelaten slechts zijn schitterend spoor hadden te volgen; het spoor van dezen onbegrepene, belasterde! In welk een treurigen toestand vond Alexander VI de woning der pausen, toen hij er in 1492 zich vestigde. Het was in dezen tijd, dat een jongeling uit het schoone Florence in het sombere Rome kwam, en in alle nederigheid zijne diensten als schilder en beeldhouwer aanbood aan kardinaal Villier de la Groslaye. De volgende eeuwen hebben hem als Michel-Angelo vereerd, en zijn eerste groep in Rome noemde hij beteekenisvol ‘Pieta’. Als men den juisten staat wil weten, waarin het Vaticaan verkeerde en het inkomen der pausen toen Rodriguez Borgia werd aangesteld, zal men dit binnenkort kunnen vernemen uit de documenten, die volgens den inventaris der Staats-Archieven uit de 15de eeuw, door de heeren R.P. Ehrle, prefect van de bibliotheek van het Vaticaan, en den geleerden Stevenson zullen uitgegeven worden. Door de welwillendheid van een mijner correspondenten ben ik te weten gekomen, dat het gedeelte van het Vaticaan, dat paus Borgia moet bewoond hebben van 1492 tot 1503, slechts een leelijk gebouw was, door Martijn V gebouwd met zware muren en geheel ingericht voor de oorlogzuchtige behoeften van dien tijd. Twee appartementen, in elkander uitloopend en volkomen gelijk aan elkander, waren door dezen paus in een vierkant gebouwd, ten einde de uitgestrekte binnenplaats, die het Belvedère vormde, in te sluiten. De tweede étage, waar
later Julius II moest wonen, liet hij met fresco's van Raphaël versieren, naar wien deze kamers toen genoemd zijn. Paus Martijn V bewoonde ze, hetgeen te zien is aan de wapens, die in het gewelf afgebeeld zijn. Mis- | |
| |
schien vond Alexander VI, dat in deze hooge vertrekken zijne gestalte te klein leek - hij stelde er prijs op de langste man uit Rome te zijn, zegt Burchard, en zelfs de Infassura bevestigt, dat er geen knapper gestalte bekend was - of misschien was het uit overgroote liefde voor zijne kinderen, dat hij deze kamers afstond aan zijn geliefden zoon Cesare Borgia. Met zekerheid kan uitgemaakt worden, dat de zoon de tweede verdieping bewoonde, terwijl de vader de eerste voor zich behield. Zes kamers liepen in een rechte lijn naast elkaar; elk dezer had een raam, dat uitkwam op een groot balkon, waarvan de onderste bogen zich kromden en halve cirkels vormden op de vier ronde openingen van het benedenhuis, waar Sixtus IV de pauselijke bibliotheek gevestigd had. Uit deze feodale ramen en van dit groote balkon zag men op het groote Belvedère, waar, met veel sierlijkheid en behendigheid, deel werd genomen aan het steekspel, totdat de strenge Sixtus Quintus een einde aan de ridderspelen maakte, door midden op het Belvedère de Braccio Nuovo te bouwen, waar de bibliotheek en de museums sinds geweest zijn. Nauwelijks voelden de paus en zijn zoon zich thuis op het Vaticaan of zij begonnen er aan te denken hunne woning met kunstwerken te versieren. Een kunstenaar, aan elkeen, behalve aan Cesare en zijn vader, bekend, werd uitgenoodigd om de hooglanden van Perugia te verlaten en het werk op het Vaticaan te aanvaarden. Deze onbekende heette Betti. Wie was zijn meester? Hij had er geen gehad. Wel kende hij zekeren Pietro van Pavia, die voor Sixtus IV tien groote fresco's had moeten maken op een wonderlijke voorwaarde.
Op 27 October 1481 werden zij besteld en moesten 15 Maart 1482 gereed zijn, anders zou de schilder het met zijn leven betalen; kwam hij in deze vijf maanden met het werk klaar, dan zou hij 50 dukaten krijgen. De uitvoering van dit grootsch werk in zoo korten tijd heeft den bewerker, zoo niet met veel goud, dan toch met grooten roem overladen, zoodat van toen af hij den naam van Perugino gedragen heeft. Was het de roem van dezen kunstenaar, die de Borgia's op het denkbeeld bracht Betti te doen overkomen? Misschien had deze schilder op een zijner reizen te Rome, waarheen Perugino hem getrokken had, de een of andere Madonna voor Lucretia Borgia of voor Julia Farnèse geschilderd in de paleizen van Montegiordano en van Portico, waar deze twee vriendinnen, onder de vriendelijke zorg van Adriana Urzina, opgroeiden, en hadden de gasten dezer vrouwen hem een schoone toekomst voorspeld. Wie weet! Met zekerheid kan bepaald worden, dat de vreemdeling, geroepen om volgens zijne ingevingen de vertrekken der Borgia's te versieren, in 1493 deze kamers binnentrad en ze in 1497 verliet, na ze geheel beschilderd te hebben en ze bouwkundig door Torreggiano hervormd te zien in halve bogen en kijkglazen onder de gewelven, waar het gipswerk schoon uitkwam tegen het goud van het relief, dat een mand met gouden sieraden, en guirlandes, die een eeuwige lente voorstelden.
Van de stellages boven het hoofd des pausen, die voor geen korten tijd zelfs zijne audienties aan koningen, prinsen en gezanten wilde staken, had de schilder eene studie ontworpen in levende beelden, die ongetwijfeld aan de kunst eene nieuwere richting gaf en tegelijkertijd voor het nageslacht den naam van dezen kunstenaar vereeuwigde. Zijne edele voorgangers Perugino, Botticelli, Ghirlandajo hadden zich beroemd gemaakt door de idealistische bevalligheid hunner vormen; maar deze was zoo dikwijls herhaald en ten laatste verdween het individueele om slechts de samenstelling en de heilige symboliek in koude, idealistische vormen terug te geven. Voor Betti daarentegen was er aan dit hof, waar hij tijdelijk met palet en penseel heerschte, gelegenheid om de grootste bevalligheid en de meest terugstootende leelijkheid in de personen om hem heen te bestudeeren. Welk een school voor een kunstschilder! Hier zag men onder zijn baldakijn Alexander VI, de meest majestueuze Paus, sedert de jaren en de waardigheid eens prelaats hem niet meer gedoogden de bevalligste der prinsen en de ridderlijkste der hidalgo's te zijn, met zijn kaalgeschoren hoofd, zijn hooge gestalte en zijn oorlogzuchtig voorkomen. Verderop rustte Lucretia op Smyrnaasche kussens; hare aristocratische trekken waren, in het klein, blank gezichtje, fijn en doorschijnend als een parel in de bevroren meren onder het kristal van het water. Tusschen de zware plooien van het fluweel en de zijde van haar overkleed zag men de bevallige en tengere schoonheid harer vormen schemeren; het zware, golvende, blonde haar viel als een mantel om hare schouders. Welke stormen zouden er broeien onder dit blank en glad voorhoofd? Daar ginds stond de blonde Cesare, sierlijk, koud en scherp als de dolk, de eenige vriend dien hij aan zijn zijde voortdurend duldde. De plaatsen der andere familieleden bleven ledig om den Paus, die in zijn zwaarmoedigheid hierover dikwijls getroost werd door een vriendelijken glimlach van Lucretia of
een schrandere gedachte van Cesare. Waar was Pierluigi, de oudste der gestorvenen, waar was Jean, de beminde hertog van Gandia, wiens lijk de Tiber aan den bedroefden vader teruggaf, zonder het geheim van zijn vroegtijdigen dood te verraden? Waar waren de eerste minnaars van Lucretia, Don Cherubin de Centilles, Don Gaspard de Procida, Jean Sforza de Pesaro, en de ongelukkigste van allen, Alfonsa van Aragon? Waar waren Don Jofré en Dona Sancio? Waar eindelijk de kleine hertog Jean? Waar de nog kleinere Rodriguez?.... Maar wat hindert het, dat er zoovelen gemist worden aan een hof, waar er zoovele anderen komen en gaan? Vrienden en vijanden, beiden! De vrienden zijn meer bescheiden en minder haastig, de vijanden minder verlegen en vlugger. Hier staat de zachtmoedige Djim, - prins Sisim, zooals hij liefdevol genoemd wordt - wanneer hij op zijn Arabisch paard de breede trappen bestijgt naar de vertrekken op het Vaticaan, die de wreedheid zijns broeders of de goedheid des Pausen, zijn beschermer, hem tot gevangenis of woning aanwees. Daar ziet men Burchard, wiens aalmoezenier aan zijne meesters, de Borgia's, het recht
| |
| |
zal doen van hunne deugden evengoed als hunne ondeugden op te teekenen. Verderop staat Giovanni Boccacio, wiens mond nooit moede wordt om schandalen te vertellen, die hij van hooren zeggen weet en die hij opdischt aan de hertogen van Modena en Ferrare, zijne meesters, die dat graag aanhooren. Daar is ook de boosaardige Infessura, die de Borgia's tot zijne slachtoffers koos, die echter van de hun toegedeelde slagen onkundig bleven tot die geboekt stonden, toen er van den snooden annalist niets meer over was dan de beschreven bladzijden. Tegenover een eerbiedigen Bembo welk een onbeschaamde Sannatzaro! Welk een Paul Jove bij een Machiavelli! En de Gonzagua en de Sforza en de Strozzi en de d'Estes en de Aragons; al deze geleende maskers, die voor het gelaat gehouden werden gedurende de politieke voorstelling.
Boven al deze dramatische auteurs, door den schilder op de stellage voor het nageslacht afgebeeld, die ze zullen zoeken en willen vereeuwigen, prijkt de souvereine buste van Paus Alexander.
Het is voor deze herinnering, in de legende nog afschuwelijker geteekend dan in de geschiedenis, het is voor dezen veroordeelde, wien men geen gelegenheid schonk zich te verdedigen, dat een dweper, het vuur des hemels vreezende, een kruis maakte en voorbijging. Op den avond van 27 Juni 1500 had er inderdaad een storm gewoed. Een harde windvlaag had van den schoorsteenmantel in de verdieping boven de Borgia-vertrekken een brok steen losgerukt, die de zoldering van de benedenkamers deed inzakken en bijna het leven aan paus Alexander kostte. Hij werd echter ongedeerd van onder de puinen gehaald. ‘De Paus is dood!’ had men alom geroepen. De Paus kwam er af met slechts een schram aan het gezicht en een vinger van zijn rechterhand was beschadigd. Zoo gaat het soms ook met de slagen, die de geschiedschrijvers toedienen. Vier eeuwen bleven de Borgia's onder de puinen van schande begraven. De edelmoedige hand van den tegenwoordigen Paus ontruimt nu het terrein, en zonder te aarzelen opent hij de geheime Archieven, die het ware uit de geschiedenis der Borgia's zal bekend maken. Het is gelukkig, dat de kunst, van een beroemd kunstenaar, antwoord kan geven op de vragen over het intieme leven der Borgia's na vierhonderd jaren.
| |
II. De vertrekken met fresco's.
Zoodra men binnenkomt, ziet men de rechte lijn der vier eerste vertrekken. Om in de twee laatste te komen moet men eenige trappen opgaan en eenige meters rechts loopen, waar de toren ‘Borgia’, die daar begint, ruimer wordt en een groot vierkant vormt. De eerste zaal, ‘de zaal der Pontieven’, diende vroeger als vestibule of antichambre van de woning des Pausen. Met de tweede begonnen de vertrekken van den Pontief. Men noemde deze daarom dan ook ‘de geheime vertrekken’; er waren drie, die in elkaar liepen en die, naar de aanwezige fresco's, ‘la salle des Mystères’, ‘la salle des Saints’ en ‘la salle des Arts libéraux’ genoemd werden. Door deze kwam men in een ander vertrek, dat Alexander VI tot slaapkamer diende en waar hij ook gestorven is. De twee laatste zalen, die uitloopen in den toren, en ‘salle du Credo’ en ‘salle des Sybilles’ heeten, dienden waarschijnlijk met nog twee andere, die ook in den toren zijn, voor de gunstelingen en de lijfwacht van den Paus. Van deze acht vertrekken zijn er zes, die verdienen besproken te worden, omdat de schoone kunsten hier een spoor nalieten uit verschillende tijdvakken.
De ‘salles des Pontifes’ heeft een oppervlakte van 220 M2. Deze zaal, de grootste der acht, heeft ook het meest van de aanvallen des tijds geleden. De groote wachtvuren, die de soldaten van den Connétable van Bourbon in Rome aanlegden gedurende het groote beleg, vonden nergens geschikter ruimte dan hier. De eerste schilderstukken van het gewelf, waarvan de traditie de eer aan Giotta geeft, droegen de sporen van den rook der wachtvuren, zoodat zij er geheel zwart door geworden waren. Dezelfde overlevering wil, dat Pinturicchio er een geschiedenis over de pausen op geschilderd heeft, maar de dikke lagen salpeter, die de beschilderde onderwerpen in het goud en azuur vernietigd hebben, lieten er niets van over dan de inscripties der bovenste kijkglazen. Door deze deviezen kan men nu bepalen, dat op een zekere hoogte van het beeldhouwwerk, dat nu door gobelins vervangen is, de kunstenaar de wijding van Karel den Grooten door Leo III in 800 na Chr. voorgesteld had; dat op een andere plaats de muren van den Borgo geschilderd waren, die Leo VI om de Leonijnsche stad, na de nederlaag der Sarracenen, liet oprichten. Het gedeelte, dat het best geconserveerd bleef, is het gewelf dat Leo X achtereenvolgens toevertrouwde aan de penseelen van Perino del Vaga en d' Udine. Deze twee, meesters in het ornament en groteske beschilderingen, brachten in een menigte kleine, lichte lijsten onbeduidende teekeningen uit den zodiak aan. Aangezien deze zaal door de grotesken van het gewelf niet interessant was, zou zij ons niet merkwaardig geleken hebben, als de bevloering van schitterend gemoderniseerd majolica ons niet met ‘M. Giovanini Tesorone’ den naam aanduidde van den restaurateur, die allen lof verdient voor zijne uitvinding op het gebied der kunst. Men loopt hier als het ware op een geëmailleerd weiland met witte madeliefjes, gouden boterbloempjes en frisch gras; plotseling houdt dit grastapijt op aan den drempel van de
volgende zaal, zooals een werkelijk weiland plotseling eindigt aan den rand van een meer. Nu worden de tinten bruin gekleurd; het zachte groen gaat over in donkerblauw. Zullen wij de ‘salle des Mystères’, waar een doodsche stilte en een halve duisternis heerscht, binnengaan om er slechts prachtige fresco's te bewonderen? In deze zaal, die vier eeuwen aan de vergetelheid was overgegeven, begint Pinturicchio eene regeering, die nooit eindigen zal. Hij vangt aan met het
| |
| |
Christelijk tijdvak, dat hij ons afbeeldt in acht onderwerpen. Eerst de heilige Maagd, die, als een blanke lelie van Jesse, ter wereld komt; daarop volgt: ‘de Maria boodschap’ met den engel en de heilige Maagd, die tegenover elkaar staan, zich spiegelend in eene groote lelie. Dan komt ‘de geboorte van Christus’, ‘de drie Koningen’, die den Heer komen aanbidden; onder een groep vrome vorsten herkennen wij dadelijk aan zijn eigenaardig hoofdbedeksel en aan de lelies, die hem kronen, den koning van Frankrijk, Lodewijk IX. Daarna heeft men de ‘opstanding’, en paus Alexander VI op de knieën, ‘de Hemelvaart’ en de ‘Maria hemelvaart’. In deze kamer, waar de groote fresco's zooveel ruimte innamen, plaatste men waarschijnlijk geen meubels; de buffetten in den muur geschilderd zijn de eenige ornamenten.
de heilige catharina.
De derde zaal is die der ‘Heiligen’. Gehoor gevend aan de zwakheid van een, misschien te toegevend, vader, schijnt de schilder van Alexander VI onder dit gewelf de rijkste schatten van zijn kunst verzameld te hebben. De hoofdfresco is die, waarin Lucretia Borgia uitsluitend de aandacht trekt als de ‘heilige Catharina’ voor keizer Maxentius staande om de Christenleer te verdedigen. De grootste bekoring van deze voorstelling ligt in de zachte uitdrukking van het gelaat, en de schoonheid van het beeld is de kinderlijke bevalligheid van St. Catharina. Men vraagt zich onwillekeurig af, of dit onschuldig kind de belasterde vrouw uit de geschiedenis kon worden? Zij wordt omringd door andere figuren, en zonder moeite herkennen wij den beschuldiger - hij lijkt meer op een misdadiger - met de trekken van Cesare Borgia, die meedoogenloos Maxentius voorstelde. De zwijgende vergadering wacht op de uitspraak van het vonnis, dat de onwaardige rechter zal vellen; de zwaarmoedige uitdrukking op zijn gelaatstrekken komt overeen met de diepe droefheid, die er te lezen staat op prins Djim's gezicht. Hij zit op zijn Arabischen hengst, die voortaan zijn meester niet meer dragen zal ver van het tooneel zijner nederlaag naar het zonnige land der vrijheid. Men zou zich willen ontrukken aan deze betooverende indrukken, zich losmaken van deze grootsche fresco's om ook de andere te kunnen beschouwen, bijv. ‘het bezoek van St. Antonius, abt van St. Paul, aan den kluizenaar’, ‘de marteling van St. Sebastiaan’, ‘St. Juliana’, ‘St. Barbara’ en zoovele anderen, zoovele idyllen, waarvan de aandoenlijke vroomheid onvergelijkelijk en de bevalligheid, waarmee de kunstenaar zich uitdrukt, eenig zijn. Onwillekeurig keert het oog zich toch weer naar het hoofdfresco, waarom de zaal ook verder beschilderd werd en dat, op de toekomst vertrouwende, in kalme waardigheid zijne restauratie afwachtte.
Na nog een laatsten blik van bewondering op de wanddecoraties, door Alexander VI aan Perugino toevertrouwd en door Leo XIII weer in het leven teruggeroepen onder het kunstig penseel van Tringuelli, na nogmaals in deze ‘zaal der heiligen’ het houtwerk beschouwd te hebben, dat paus Sixtus IV voor zijne bibliotheek besteld had bij den beeldhouwer Jean des Dolci, treden wij de zaal ‘des Arts libéraux’ binnen. De schoorsteenmantel, naar eene teekening van Sansovino door den beitel van Simon Mosca vervaardigd, is ongetwijfeld een der zuiverste stukken, die ons van dit genre uit de 16e eeuw bewaard is gebleven. Maar wat zou men nog voor merkwaardigs kunnen zien na de wetenschappelijke symboliek, waarmee de theoloog en historicus, die Pinturicchio vroeger was, overgaat in een dichter van het ideaal? Onder deze gothische bogen met de schoone lijnen heeft de kunstenaar voor de bewondering van het nageslacht de verhevenste van alle materialistische realismen opgehangen. Men ziet ‘de Rekenkunde’ met onbeschrijfelijke droefheid een lijst der cijfersdragende, waarop de dagen der menschen en de broosheid van al wat bestaat aangegeven zijn. Verder de ‘Meetkunde’, die met een driehoek als met een waaier speelt; de bevalligheid van dit beeld is volmaakt en Bramante is dadelijk te herkennen aan zijne vroegtijdige kaalheid en de wanhoop waarmee hij het kompas aan de voeten van den onoverwinnelijken souverein verbrijzelt. Dan komt ‘de Muziek’, preludeerend met hare snaren der liefde. Het concert van deze bevallige gratiën eindigt met ‘de Rhetorica’ als symbool van de grootste ijdelheid der wereld.
De les is leerzaam en wij kunnen niet beter doen dan haar in practijk brengen en hiermede te besluiten.
Wat zou er nog voor merkwaardigs kunnen zijn in de ‘salle du Credo’ en de ‘salle des Sybilles?’ Volgt Pinturicchio Benedetto Buonfiglio, aan wien hij de uit- | |
| |
voering zijner plannen opdroeg? Had de meester in de andere zalen niet genoegzaam voor de onsterfelijkheid
allegorische voorstelling der rekenkunde.
gearbeid? Zou een welverdiende rust zijn deel nu niet mogen zijn in een tijd, waarop anderen beginnen aan het werk dat nog te doen overbleef? In minder dan vijftig
onderdeel der allegorische voorstelling van de rekenkunde.
jaar voltooide hij zijn werk en in dit kort bestaan arbeidde hij meer dan anderen, die ouder dan hij werden. De laatste paus uit de middeleeuwen had hem de ‘prelatenvertrekken’ en zijne souvereine schatkamers afgestaan om daarin de ‘renaissance’ in het leven te roepen. De machtigste hoven hebben voor hem geposeerd, en hij heeft portretten geschilderd van schoone vrouwen en prachtige heeren.
Zijne grillen volgend, zooals de vorsten, die zich ter zijner beschikking stelden, hield de auteur van ‘De vorst’, Machiavelli, op met schrijven. Bramante legde het kompas neer, waarmee hij ‘San Pietro’ mat, en zich voegende bij de talrijke beroemde mannen van zijn tijd, die dezen kunstenaar huldigden, stelden ook zij zich tot zijn dienst en dienden hem tot model. In de kamers van Julius II gekomen, was Raphaël in die van Alexander VI blijven staan en kreeg van Pinturicchio zulk een koninklijken indruk, dat onwillekeurig de scheppingen van den een den ander tot model dienden. Beschouw de Bramante van de Atheensche school en die van de fresco's van ‘la salle des Arts libéraux’ en dan kunt gij niet ontkennen, dat Raphaël door Pinturicchio geïnspireerd werd.
Welke hulde bleef den onsterfelijken schilder en den wreker der Borgia's nog over? Deze, welke de eerbiedwaardige hand van paus Leo XIII hem bracht, door zijn arbeid aan de vergetelheid te ontrukken.
|
|