De Huisvriend. Jaargang 1897-1898
(1897-1898)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdToen en nu.
| |
[pagina 123]
| |
van kostbare Braziliaansche houtsoorten getimmerd, waren in fresco-schilderingen gedecoreerd. De wanden van een der kamers waren geheel met vreemde vogelsoorten beschilderd. Een der vertrekken, de Nassausche kamer, omvatte de portretten van al de vorsten uit het Huis van Nassau; een ander prijkte met een zestiental schilderstukken van Frans Post, welke, evenals de vogels, landschappen en gezichten voorstelden uit Brazilië. Deze schilderijen zijn thans in Denemarken op het kasteel Frederiksborg. Op de bovenverdieping bevond zich, aan de Vijverzijde, een zaal met twee fraaie schoorsteenen met gebogen frontons bekroond, welke door gravures bewaard zijn gebleven. Daarbinnen prijkte 's vorsten zinspreuk: Qua pater orbis. Een in de bekapping aangebrachte glazen koepel rustte op korinthische kolommen, waartusschen eene balustrade, en waarlangs een omgang was aangebracht. Het gebouw, eerst in 1644 gereed gekomen, was rijk gemeubeld en bevatte een schat van kunstvoorwerpen, uit ivoor en andere kostbare stoffen vervaardigd, benevens allerlei merkwaardigheden uit Brazilië en uit onze nederzettingen aan de kust van Afrika. Het voorplein, thans afgesloten door een gesmeed ijzeren hek, afkomstig uit den tuin der Koninklijke Bibliotheek, werd vroeger omgeven door een hoogen muur, waarin ramen en een poort. Bij octrooi der Staten van 25 Februari 1636 werd aan den graaf het ‘Aeckerlandt off Reygersborch’, tegenover het te bouwen huis gelegen, op zijn verzoek ten vrijen gebruike afgestaan, met machtiging om dit terrein te omheinen en te beplanten naar zijn goedvinden, onder voorwaarde, dat hij daar geen stallen of andere getimmerten zou doen maken, en den grond weder zou ontruimen als de Stadhouder, of die van de Rekeningen, zulks zouden goedvinden, terwijl hem in 't bijzonder werd verzocht, ‘dat Syne genade vooral sorge dragen zal, de reygeren aldaer niet alleene geconserveert maer vermeerdert ende gebenificeert werden.’ Het Akerland werd daarop omheind en tot een sierlijken tuin aangelegd, met een paviljoen, kabinetten, plantsoen, piedestals om beelden op te zetten, vogelvluchten, grotwerken, en een zoogenaamden berg, zijnde een verwulfsel met glooiende opgangen, door balustraden afgesloten. Van dezen tuinaanleg bestaat nog een kaart van 1668. In dezen zin was de graaf nu ook de naaste buurman van Huygens geworden, zoodat de jonge Christiaan, den 14en Augustus 1646 aan zijn broeder Constantijn kon schrijven: ‘J'ay peint en nostre jardin des grandes figures, comme le vìf, avecq du charbon mis dans de l'huyle et du crayon blancq, contre les ays qui separent nostre jardin d'avecq celuy du comte Maurice.’ Tevens werd aan den graaf bij eene akte van 21 Mei 1636 door de Kamer van Rekeningen toegestaan ‘om tot accomodatie van syne woning, die syne Genade doet bouwen, tot syn koste te mogen doen maecken, en wel versekerd overwelven, een doorgang onder de straet aldaer tot in het Akerlandt, ten einde aldaer ginds en weder te kunnen gaen sonder besien te worden van yemand’. Die onderaardsche gang is tot 1808 in stand gebleven, doch toen wegens bouwvalligheid afgesloten en gedicht. Op den grond van dien tuin, en van een gedeelte der huizinge van Huygens, en van zijn tuin en stalling, staat thans het gebouw van het Departement van Koloniën, zoover we het kennen, gelegen op den hoek van het Plein, grenzende aan de zoogenaamde Maurits- of Grenadierpoort van het Binnenhof. Betrekkelijk weinig genot heeft Johan Maurits van zijn paleis gehad, want hij overleed 20 December 1679 te Kleef als Stedehouder van die stad, waartoe hij sedert 1647 door den Keurvorst van Brandenburg was aangesteld. In 1660 had hij gelegenheid met zijn praalgebouw te schitteren. Karel II van Engeland bezocht in Mei van dat jaar Den Haag, en Johan Maurits stelde nu zijn woning beschikbaar voor dien vorst. In een der zalen van het huis, daartoe met bloemslingers versierd, boden de Staten van Holland op 30 Mei den koning, wiens bezoek aan ons land de Hollandsche regeering niet minder dan op een millioen gulden kwam te staan, een buitengewoon prachtig gastmaal aan, waarvan nog fraaie prenten bestaan. Na den dood van Maurits kwam zijn paleis met tuin aan zijne neven, de vorsten van Nassau. Er rustte echter een hypotheek op, groot f 134,000, waarom het den 10en Maart 1683 werd overgedragen aan de erfgenamen van de hypotheekhouders, den militairen solliciteur Gerrit Moes, en diens echtgenoote Elizabeth Lesson, die directeuren benoemden tot het beheeren van deze bezitting. Van 1685 af werd het gebouw verhuurd aan de Gecommitteerde Raden voor f 3600 per jaar, en als tijdelijke huisvesting gebruikt voor vreemde gezanten en andere aanzienlijke personen. Ook bij feestelijke gelegenheden moest het gebouw dienst doen. Toen bij voorbeeld in 1691 een vuurwerk op den vijver zou worden afgestoken, welke plaats zich daartoe bijzonder eigende, ook omdat het terrein midden in de stad gelegen was, werd door de Staten Generaal geresolveerd dat den casteleyn gelast zou worden de groote benedenzaal gereed te houden voor de ministers der Mogendheden, en de overige kamers voor Hun Hoog Mogenden. Het ‘Mauritshuis’ had ook nog eenig aandeel in de onderhandelingen voor den vrede te Rijswijk in 1697. De Nederlandsche gevolmachtigden tot dit werk des vredes bewoonden het, evenals later de hertog van Marlborough. Diens verblijf was voor het fraaie gebouw noodlottig. Op den avond van zijn vertrek naar Engeland, den 22en December 1704, ontstond er brand, door onvoorzichtigheid van een der bedienden, waardoor het gebouw van binnen geheel uitbrandde. Het toenmalig in zwang zijnde loterij-systeem werd | |
[pagina 124]
| |
te baat genomen door de erfgenamen van de familie Maes om het gebouw weder te herstellen, zij het dan ook op minder rijken voet. Gecommitteerde Raden gaven een voorschot, en de binnenbouw kostte f 50,000, welke in 1718, dus 14 jaar later, plaats vond. Sedert dien tijd werd het opnieuw door 's Lands Staten gehuurd, en werd in 1773, in de vergaderzaal der Gemachtigden, openbare voorlezing gedaan van eenige psalmen voor de nieuwe psalmberijming, waarvan afbeeldingen bestaan. Het paleis onderging nog verschillende lotswisselingen voordat het tot museum, alom vermaard als het Mauritshuis, werd ingericht. Zijne bestemming in 1785 blijkt uit een betaalden post van f 5600 ten laste van de provincie Holland, welke luidt; ‘Voor het huis daar de Ambassadeurs intrekken en gedefroyeerd worden met de meubileering en extraordinaris kosten van het veranderen van de meubelen.’ In 1795, het jaar der gelijkmaking en degradatie, was de kelderverdieping aan wijnhandelaren verhuurd en dienden de zalen voor verschillende commissie-vergaderingen, en ten deele zelfs tot gevangenis voor Staats-misdadigers. In 1808 werd het gebouw ingehuurd voor f 3000 ten behoeve van de Hooge Militaire Vierschaar. Sedert kwam de eigendom van het gebouw, ten minste voor een gedeelte, in het bezit van het Domeinbestuur. Dit was de eerste stap om het gebouw wederom te releveeren. Voortaan zou het de wetenschap en de kunst dienen. Koning Lodewijk begon er mede. Zijne Majesteit vestigde er de nationale bibliotheek, onder toezicht van den directeur-generaal van het openbaar onderwijs en der wetenschappen, en stelde een som van f 1000 beschikbaar voor de inrichting van het gebouw, waarvoor verder een huurprijs van f 4000 's jaars werd betaald, daar slechts door het Domein 5/32 van den eigendom was aangekocht. In Mei 1820 werd de Staat echter voor f 35000 uitsluitend bezitter; de bovenverdieping werd nu bestemd tot kabinet van schilderijen, terwijl in de benedenverdieping eene verzameling van Japansche, Chineesche en Indische zeldzaamheden en historische voorwerpen werd tentoongesteld. 1 Januari 1822 had de opening voor het publiek plaats. In 1875 kwam er eene scheiding, die de kunst in alle opzichten ten goede kwam. Het ethnographisch en historisch gedeelte verhuisde naar de Prinsengracht, van waar het later, deels naar Leiden, deels naar Amsterdam werd overgebracht, terwijl het kabinet van schilderijen het geheele gebouw voortaan innam. Inmiddels werden er ook eenige herstellingen aan het gebouw gedaan en verbeteringen aangebracht. De gevels, in 1855 bepleisterd, werden in 1876-79 weder van hunne pleisterlaag ontdaan; in de jaren 1884-1886 werd de zandsteenen onderbouw hersteld; in 1888 werden in de bovenverdieping, en successievelijk later in de zalen, parketvloeren aangebracht. * * * Hoewel het Mauritshuis oorspronkelijk tot woning werd bestemd, is het toch als museum niet zoo geheel ongeschikt, zij het dan ook dat het, wat belichting betreft, niet in de verste verte kan halen bij de heerlijke bovenzalen van ons gemeente-museum, die, wat rust, licht en ruimte betreft, aan alle eischen voldoen. Daar het Mauritshuis echter meer ‘kabinetstukken’ bewaart, die door Hollandsche meesters, ook voor dergelijke woonhuizen, werden geschilderd, schaadt de inrichting als woonhuis niet. Alleen de groote benedenzaal gaf in den beginne nogal eenige moeilijkheden, maar waar goede wil bestaat, en de leiding in handen is van deskundigen, kan er veel tot stand komen. De meesterstukken van Rembrandt, deels aan den Staat behoorende, en deels in bruikleen gegeven door den directeur, maken het museum wereldberoemd. Verder stemmen daarin mede portretten van Van Dijck en Holbein, Snijders en Rubens, een fraaie Brueghel, en Hanneman's familie Huygens.Ga naar voetnoot1) De stier van Potter wordt steeds opgezocht door de Engelsch sprekende wereldbewoners; de Franschen daarentegen bewonderen, en met meer recht, de Anatomische les van Rembrandt. Het Troost-kamertje vraagt steeds de aandacht. Men moet er verbaasd over zijn, wat de meester met het pastel heeft kunnen doen. Daarenboven zijn de onderwerpen in vele opzichten vermakelijk. Het koninklijk kabinet mag inderdaad koninklijk worden genoemd. De Hollandsche schilderkunst is er, voornamelijk in haar beste uitingen, vertegenwoordigd. A.J.S.v.R. |
|