der cameliaboomen de prachtige roode en witte bloemen schitteren.
Waar de blik vrij is, ziet men als reuzen-champignons de pijnboomen op de hellingen van Cruz Alta tegen den blauwen hemel afsteken. Tusschen de boomen flikkert nu eens een stukje van het zonnige landschap, waardoor de Taag stroomt, dan weer in het Westen de blauwe oceaan.
Het slot zelf heeft den vorm van een versterkten burcht, met machtig gewelfde poorten, tinnen en torens, muren en schietgaten. Onder bouwkunstig oogpunt is het zeer interessant, daar Don Fernando veel kostbaar oud materiaal voor het slot liet gebruiken en menig fraai motief van portugeesche monumenten in moorschen stijl liet nabootsen.
Daaronder, aan de helling nog des heuvels, ouderwetsch, eenvoudig en onuitsprekelijk verwaarloosd, maar juist in deze verwaarloozing onuitsprekelijk schoon, ligt Penha Verde met zijn overoude hagen en pijnboomen, eenmaal in het bezit van den edelen Joaô de Castro, den vierden onderkoning van Indië. Waar de voet zich zet, overal verwildering en verval. De half begroeide wegen zijn bedekt met mos en gevallen bladeren. Door het dichte loof der oude boomen flikkeren de gedempte zonnestralen en schilderen hun trillende kringen op den boschgrond. Slechts zelden zweeft de blik vrij door het landschap.
Tusschen verwilderde struiken verheffen zich twee steenen zuilen van manshoogte op. Overoude sanskritische opschriften zijn daarop gegrift, die - zoo zegt men - door Joaô de Castro uit Indië zijn medegebracht.
Weinige schreden verder en men bereikt een klein terras, van waar door de boogvensters zich een verrassende blik in een groen boschdal opent. Een oude kurkeik spreidt zijn takken uit over den verweerden, met mos begroeiden granieten steen van een graf, waarop men nauwelijks meer de letters van een opschrift kan lezen.
Van daar klimt men langs kronkelende wegen in de schaduw van prachtige pijnboomen de hoogte op, van waar verre door het landschap zichtbaar een steenen kruis op het landschap neerziet.
Zoo schoon, zoo stil en ernstig is geen tweede plekje in de geheele Serra. Het gedruisch en het stof der groote landstraat, die het naburige Cintra met het wijnrijke Collares verbindt, dringt tot deze reine hoogten niet op en woekerend groen verbergt aan den blik hun haastig drijven. Een kleine rotonde van door ouderdom grauw geworden graniet in Renaissance stijl, misschien het graf van een de Castro, verhoogt deze stemming van ernstige rust. En aan den anderen kant van den groenen bergrug, die de straat volgt, zien de imposante rotsgevaarten der Serra, de Moorenvesting, de Pena en Cruz Alta trotsch en fier op de Penha Verde neer.
Daar waar de rots het kruis van Penha Verde draagt, heeft de vrome hand van een verren kleinzoon een gedenkteeken opgericht voor den grooten Joaô de Castro, den ‘Veroveraar van Indië’, die hier in landelijke eenzaamheid, ver van het oppervlakkige gewoel van het Portugeesche hof, zich bezighield met de oplossing van zeevaartkundige vraagstukken en er de weinige vredige jaren zijns levens doorbracht. Hoe dikwijls zullen van deze hoogte zijn blikken peinzend over de zee hebben gezweefd, die hem na zijn veelbewogen jeugd en rijpen mansleeftijd veel roem, maar ook een vroegen dood zou bezorgen!
Hier in de schaduwen dezer pijnboomen hebben zijne zonen zeker gespeeld, waarvan een, Fernando, in de kracht der jeugd ook den heldendood zou sterven. Ja, schoon is het hier, maar toch onuitsprekelijk droefgeestig. Penha Verde met zijn herinneringen laat een droevigen indruk achter, die maar al te zeer aan het verval van heden en de glorie van voorheen herinnert.
Het landgoed van Joaô de Castro voorheen en nu, de weemoedige afglans van een beteren tijd tegenover het treurige verval van heden - doet ons denken aan het Portugal, dat eens Indië veroverde, en aan de ruïne, die thans nog van de verdwenen glorie overblijft.
Geheel modern en van een volledig ander karakter is het naburige Monserrate. Het met alle kostbaarheden eener Oostersche weelde versierde kasteeltje in moorschen stijl behoort een Engelschman, Cook genaamd, die naar zijn bezitting thans den titel van Visconde de Monserrate voert.
Al kan het ook om de bekoorlijkheid zijner ligging de vergelijking met Penha Verde niet doorstaan, zoo verrast en betoovert het toch ieder voor schoonheid ontvankelijk oog door de bevalligheid van den aanleg zijner parken, die zich in liefelijke afwisseling over berg en dal uitstrekken, nu eens zorgvuldig verzorgd, dan weer in de woekerende weelde van het woud aan zichzelf overgelaten.
Hier noodigt een grot met haar schemerachtige koelheid tot rust aan na een heete wandeling; daar, waar tusschen het donkere loof de waterleliën op den kleinen vijver drijven, ligt in een verborgen hoekje een in steen gehouwen slapende nymf. Tusschen heuvels, waarop in den rijksten overvloed van kleuren camelia-boomen, reusachtige hortensia's en rhododendrons bloeien, stort een waterval zich neder in het dal. Palmen van iedere soort en grootte voltooien het beeld van zuidelijke kleurenpracht, dat door de avondzon met haar warm goudlicht beschenen, ons het tooneel van een tooversprookje toeschijnt.
Anderhalf uur van Cintra naar het Westen ligt in diepe eenzaamheid, omringd door doornenstruiken en erica's, het klooster van Santa Cruz, Capuchin. Het werd in 1560 gesticht door Alvaro, den heldhaftigen zoon van den grooten Joaô de Castro, ten gevolge eener belofte door hem zijn stervenden vader in Indië gegeven.
Het klooster is geheel in de rots gebouwd en aan den voorkant, zelfs als men onmiddellijk daarvoor staat, nauwelijks te vinden. Twee tegenover elkander liggende rotsblokken vormen daar een soort van lage poort, waardoor men in de kleine, vierkante binnenplaats komt. Rechts en links zijn steenen rustbanken langs de muren geplaatst; een bron geeft frisch water en een oude kurkeik schaduw en koelte.