Een dwarskijker.
Och neen, lieve kleine Frits! Fidel zal je geen kwaad doen; Fidel is zoo'n goeie, trouwe hond. Als hij zich daar tegenover je zet en je met zijn eerlijke oogen strak aankijkt, dan is 't hem niet te doen om je al je kleine schatten te ontnemen. Neen! daarop heeft Fidel, met zijn ouderwetschen, echten hondennaam, het niet gemunt. Hij posteert zich daar tegenover Fritsje alleen omdat hij 't zijn plicht acht, op het zoontje van zijn meesteres te passen, omdat hij geen oogenblik het aan zijn zorg toevertrouwde kind uit het oog wil verliezen.
‘Pas op Fritsje, Fidel,’ zei de moeder, die even de kamer uit moest, en Fidel vervult zijn taak trouw en nauwlettend als een - mensch? - neen, als een ideaalhond; maar Fritsje wantrouwt hem toch, Fritsje heeft niets met dien dwarskijker op, zijn mondje trekt onheilspellend, zijn oogen kijken benauwd - nog een oogenblik en hij beloont Fidel's goede zorgen met een alles behalve melodieus concert. Maar zoo gaat het in de wereld: de beste bedoelingen worden miskend, en ondank is 's werelds loon!