rondom de Caspische Zee gevonden en de aanvoer schijnt zeer groot te zijn. Een der bronnen van Balukhani levert zooveel olie in een dag op als alle bronnen van Amerika gedurende denzelfden tijd. In Surakhani bevinden zich de bronnen, maar waar de tempel staat is het alleen het gas, dat uit de olie voortkomt, welke zich ergens onder de aarde schijnt te bevinden. De verlaten tempel is het eigendom van de heeren Karkaroff, wier fabrieken daarnaast liggen. Men moet langs den grond om er te komen en heeft verlof noodig van den directeur om het gebouw te bezichtigen.
Langen tijd meende men, dat deze tempel toebehoorde aan de vuuraanbidders. Pelgrims, dit weet men, kwamen heel uit Indië naar het heiligdom, maar men onderstelt dat het Parsees waren, bij welken naam de volgelingen van Zoroaster door het land bekend zijn. Dit is echter niet zoo; de vuuraanbidders hebben sedert ten minste twee eeuwen niets te doen met de vereering van den vuurtempel, al mag de oorsprong van den eeredienst ook aan dien der Zoroasterianen te danken zijn. Maar wij weten dat de tempel langen tijd een Hindoesche geweest is. De priesters, die er dienst deden, waren Hindoes uit Indië en de pelgrims, die alle moeilijkheden en gevaren van een lange reis tartten, om hulde te brengen aan Jowalla Jee, den naam dien zij gaven aan het heilige vuur van Surakhani, beleden denzelfden godsdienst.
Het is haast onbegrijpelijk hoe zij ver uit Hindostan den Indus overgingen en de wilde streken van Afghanistan en Korassan doortrokken om de westelijke kust van de Caspische Zee te bereiken. Men kan zich een klein denkbeeld vormen van dezen afstand, als men in aanmerking neemt dat iemand van Parijs en een ander van Calcutta naar Baku vertrekkend, bijna tegelijkertijd daar zouden aankomen.
De tempel werd dus in de eerste helft dezer eeuw bediend door Hindoesche priesters uit Indië; dood en andere oorzaken verminderden hen tot drie. De opperpriester, die zeer veel geld had bijeengegaard, werd door Tartaren, die den tempel aanvielen, vermoord en zijn geld weggeroofd. Een onderpriester bleef er alleen; hij werd na zijn dood opgevolgd door een jongeren, die echter weldra weer vertrok, en na dien tijd bleef de tempel verlaten.
Boven iedere celdeur in den tempel is een inschrift, dat òf in het Sanskritsch òf in een andere verwante taal is opgesteld. Er is niets Perzisch of Zoroastisch aan den tempel, die ook niet zeer oud schijnt. Het is een gewone Hindoesche tempel van een Bouddhistischen vorm, zooals men ze in Kashmir ziet. De Hindoes vereeren alle natuurverschijnselen, dus is het ook niet te verwonderen dat zij dit natuurvuur vereeren. Het natuurlijke gas, dat dient om de vlam aan te houden, wordt nu gebruikt in de fabriek van de heeren Karkaroff.
Indien er hier ooit een tempel van Zoroaster was, dan vindt men daar tegenwoordig geen sporen meer van. Daarentegen zijn er bewijzen genoeg van den Hindoeschen godsdienst. Men vindt er o.a. een Arisala of drietand van ijzer, geplaatst op den koepel van den tempel. Dit symbool ziet men op bijna iederen Indischen tempel van Shiva, en men kan er uit opmaken dat dit heiligdom toegewijd was aan dien god. Op een koperen plaat vindt men het beeld van een Indische godin, waarschijnlijk Borwani of Parbutli, de vrouw van Shiva. In een der cellen vindt men een klein vuuraltaar, en van het dak daartegenover afhangend een klok. Dit is een inrichting, zeer algemeen in Hindoetempels. Even veelbeteekenend is een opschrift aan de oostzijde van den tempel, omringd door ruw gesneden voorwerpen, die men niet onderscheiden kan, met uitzondering van een zinnebeeld, de Indische swastika.
De vraag is nu maar, sedert hoelang deze tempel een bedevaartsoord geweest is en wat de Hindoes er toe bracht dezen tempel zoo ver van hun eigen land te bezoeken; misschien waren het ook slechts Bouddhisten, die ten noorden van Baku woonden en die hoogst waarschijnlijk afkomstig waren van de meer Oostersche streken van Centraal-Azië en hun godsdienst met zich medebrachten.
Het schijnt dat de tempel van Jowalla Mukki in de Kangravallei, een bedevaartsplaats van de Hindoes, aanleiding heeft gegeven tot de inbezitneming van den Surakhani-tempel. Toen de Hindoes vernamen dat er een tempel was van hetzelfde soort, hoewel ver verwijderd, beschouwden zij dien als één met dien, welken zij kenden, en daar de tempel van Surakhani de grootste was, noemden zij hem Jowalla Jee.
De tempel van Baku is vierkant van vorm en aan elken kant open. Hierin gelijkt hij niet op de Hindoetempels, die slechts aan één kant open zijn. Deze openingen zijn boogvormig en hebben blijkbaar ten doel het vuur in het rond zichtbaar te doen zijn; het geheel is door een vierkanten koepel overdekt, die flauw puntig uitloopt. Dit is de eenige gelijkenis met den Hindoebouwstijl; het doel was den sikra of vierkanten toren van den Hindoetempel te bouwen, maar dit doel werd niet bereikt en het gelijkt meer op een koepel dan een toren. Het is zeer ruw, eenvoudig bouwwerk, zonder eenige aanspraak op kunst.
Op den vloer van den tempel is een vierkante diepte, en door middel van een pijp wordt het gas in het middelpunt naar de oppervlakte geleid. In de vier hoeken van den tempel staan kleine schoorsteenen, waarheen het gas geleid werd, en als zij aangestoken werden te gelijk met het middenvuur, dan vormde het geheel de ‘Panch-Agni’ of Vijf vuren, zooals men bij de Hindoes veel vindt.
De tempel staat op een plein binnen een gebouw, bestaande uit kleine cellen, waarvan er twee en twintig zijn, bestemd voor de pelgrims. Boven deze cellen staan de reeds vermelde opschriften.
De hoofdingang ligt ten oosten; een toren verheft zich boven de poort, met een kamer daarin, en er zijn vier schoorsteenen op het dak, gelijk aan die van den tempel, welke waarschijnlijk werden aangestoken bij belangrijke gelegenheden.