De Huisvriend. Jaargang 1897-1898(1897-1898)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Avond. Door G. Heuvelman. Wij zaten samen, hand in hand, en zwegen, En staarden naar der sterren flonkerlicht. Wij dankten stille voor ontvangen zegen, Voor levensvreugd bij 't doen van levensplicht. De blaad'ren zongen, met een zacht gefluister, Als gingen droomen door het sluimrend woud, Hun weemoedszang, weg bevend in het duister, En opwaarts zwevend' naar der sterren goud. [pagina 40] [p. 40] Een groot gerucht van vogelvleugels, reppend' In lentenacht langs violette lucht, Ruischt' om ons heen. Wij zagen wieken kleppen, In bleeke ruimten, witte duivenvlucht, Wit, als het marmer van de zielsgebeden, Die 't Leven houwt uit harde harterots, En vormt tot blanke, onvergruisb're treden, Den sterv'ling leidend' naar de woning Gods. De duivenstoet was dra uit 't oog verdwenen, 't Werd stil opnieuw. Gelijk een Koning stond, 't Fluweelen kleed in plooien om zich henen, Met reuzenvoet de Nacht op 't wereldrond. Wij zaten samen, hand in hand, en dachten Aan 't groote heil, dat ons de Hemel schonk, Toen voor het eerst de Liefde ons tegenlachte, En als een zon uit onze oogen blonk. Wij zaten samen, hand in hand, en dachten Aan moedig saamgedragen zieleleed, Aan in gebeên met smart doorwaakte nachten, Bij 't kinderziekbed, dat men nooit vergeet. Een zoete vrede daald' in onze ziele; De stille nacht streek weg des voorhoofds frons; Want, schoon aan 't oog ook meen'ge traan ontviele, Trouw, als de sterren, bleef de Liefd' aan ons. Apeldoorn, 1897. Vorige Volgende