De Huisvriend. Jaargang 1897-1898
(1897-1898)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdToen en nu.
| |
[pagina 38]
| |
vroegeren Grafelijkheidstuin of Kooltuin, nu het Plein. De ontgraven fundamenten zijn afkomstig van het oude gebouw, namelijk van het westelijk gedeelte, grenzende aan het paardenwed, dat zich nog te dier plaatse bevindt, en zij hebben vermoedelijk behoord tot de woning of het kookhuis van den kastelein, zooals de schilderij van 1553 aan wijst. De ‘Doelen’ bestond ongeveer dien tijd uit een drietal gebouwen van opvolgende hoogten, alle met trapgevels gebouwd, met den doorgang tusschen het naast aan den Hofvijver gelegen gebouwtje, en de beide andere, oostelijk gelegen. Eertijds was de Hofvijver geheel ommuurd, en het is niet onwaarschijnlijk, dat, bij het bebouwen van den Korten Vijverberg, ongeveer samenvallende met het tijdstip van den bouw van het tegenwoordige gebouw, en het bestraten van den voorheen ongeplaveiden grond, de grond is opgehoogd, en gelijkgemaakt met de kruin van den oostelijken muur van den Hofvijver. Vóór die bestrating werd de Korte Vijverberg het ‘Doelenpad’ geheeten. In vergelijking met het tegenwoordige gebouw, dat, kloek en massief, de lijn der gebouwen aan den Korten Vijverberg beheerscht, had het oude Doelengebouw niets dat het kon doen meten met zijn veel ouderen broeder, den St. Jorisdoelen, waarvan beide terreinen slechts door een sloot of gracht van elkaar gescheiden waren. Een halve eeuw na de stichting was men dan ook bedacht op uitbreiding, 4 Juli 1583 immers gaf de ‘rekenkamer’ consent aan Deken en Hoofdlieden van de Colveniers-schutterij om de Kamer van hun Doelen aan den noordoosthoek van den Vijver te mogen vergrooten, maar de zich uitbreidende schutterij en de toenemende weelde deed in de 16e eeuw naar meer en beter omzien. Om te bouwen moet men echter geld hebben, en daar de Gildebroeders van den Heiligen Sebastiaan gaarne goede sier maakten, en in deze niet onder wilden doen voor de Ridders van St. Joris, die meerendeels van adellijken bloede waren, raakte hun kas uitgeput, zoodat er omgezien moest worden naar eenige voorziening in de kosten van het nieuwe gebouw. Zij vonden er dit op: een gedeelte van het terrein als bouwgrond te verkoopen, waartoe zij consent van de Magistraat, ‘uyt crachte van Octroy der Staten’ verkregen, en achtereen volgens werden in 1633 gedeelten grond, zuidwaarts van hun Doelengebouw, verkocht aan Jacob van Nispen, Reynier Pauw, Gerard Maes en graaf Johan Maurits, door wie vijf huizen werden gebouwd. Toch was de opbrengst niet voldoende, maar Prins Frederik Hendrik hielp een handje, zoodat 7 October 1636 in de vergadering van ‘de heele Magistraet’ reeds het besluit kon worden genomen ‘met advys ende goetvinden van Colonel, Capitains, Vendrichs, Hoofdmans ende Lieutenants’, om op 17 October te doen ‘de bestedinge van t affbreeken van t huys van den Doelen ende t opmaecken van een nyeuw huys, mitsgaders van een tweede huysinge (aan de zijde van het Tournooiveld) daer annex volgens t besteck dyenaengaende gemaeckt ende gearresteert; Te weeten, dat men een prouff sall doen hoe veel t geheele werck sall comen te costen, Ende ingevalle het soe heel veel meer, als men gissing heeft gemaeckt, soude mogen comen te costen, dat men in sulcken gevalle de bestedinge een tyt sall mogen ophouden.’ De aanbesteding had op den bepaalden datum plaats ten overstaan van ‘de volle Magistraet met Capitains, Vendrichs ende vyer oudste hooftmans van de Schutterye.’ ‘Nae dat nae voorgaende affictie van billetten op t Raedhuys, veele verscheyde meesters waren gehoirt ende by Claes Dircksz. van Balckeneynde voor t laechste insette, t welck was’ ongeveer 25 duizend gulden, ‘is eyntelyck aengenomen, volgens de bestecken, gront- en standteyckeningen te maecken byden selven Claes Dircksz van Balckeneynde voor de somme van vyer en twintig duysent acht hondert ponden te 40 grooten t pondt, te betaelen duysent gulden als t oude huys affgebroocke sall wesen, ende als de fundamenten geleyt sullen zijn, noch tot een vierde part toe; de duysent ponden daerinne gereeckent; Als de binten sullen geleyt zijn, noch een vierde part; als t dack gemaect sall zijn, mede ¼ en t vorder als t werck voltrocke, opgenome, en geprese sall wesen.’ Het zal wel deze gewichtige Magistraatsvergadering zijn geweest, welke door den Haagschen schilder Jan van Ravesteyn in beeld is gebracht. Daarop zijn levensgroot, en ten voeten uit, voorgesteld de baljuw en de drie burgemeesters met schepenen. Verder de secretaris, de genoemde Balckeneynde, de architect of ‘contrerolleur van 's Haechs werken arent Gravesant’;Ga naar voetnoot1) de rentmeester Suijdervliet en de burgemeestersbode Carel de Winter. Op de schilderij is vermeld, dat de Heeren zich voor hun eigen kosten hadden laten conterfeiten. Toen eenmaal de aanbesteding had plaats gehad volgde al zeer spoedig de steenlegging, welke door niet minder dan een Prins geschiedde. In het frontispice staat het met gulden letteren, in de latijnsche taal, geschreven, dat Prins Willem II, op 11 December 1636, dit vreugdewerk verrichtte. Niet alleen Joh. Westerbaen bezong deze heuglijke gebeurtenis, maar ook Constantijn Huygens, en aangezien we in den laatsten tijd in de Huygens-periode zijn, volge hier zijn gedicht: ‘D' eerste steen van den Doel in 's Gravenhaghe geleght by Prins Willem van Orange, 's daeghs voor Biddagh 2en Decmb. 1636 (11 Dec. n. stijl). De wel geboren hand, die God sal leeren stryden,
De schutterlijcke hand, die Schutster heeten moet,
Van Hollands schutterij, van Holland, eens bebloedt,
Nu bloeyende over 't bloed van die sijn Bloem benijden,
Sijn vrijheid, fiere Bloem, stelt Holland in verblyden
In t botten van haer' Jeugd: versorght een' vasten voet
Aen Doel en Schutterij; Het strijdbare gemoed
Voorseght der Wapen-school een struijckeloos bedijden.
| |
[pagina 39]
| |
Merckt met een' Witten steen de hoop van desen dagh;
Bidt merghen, Hof en Haegh, dat waerheid werden magh
Wat nu waerachtig is; 'tsal aen de hand niet schorten
(Verworpen Hoeck-steen, steunt en stijft het morwe been!)
Haer doel sal t voorhooft sijn, en Goliath zal storten,
En David sal 't hem doen, en met den eersten Steen.
3 Dec.
Jammer genoeg is de herinneringsteen, die volgens de dichtregelen wit moet zijn geweest, - allicht dus van wit marmer, - niet meer aan het gebouw terug te vinden. Het Doelengebouw heeft jaren aan zijn doel beantwoord. In den aanvang was het met tal van schuttersstukken, door eerste Haagsche meesters geschilderd, gedecoreerd. Een tijd lang werden zij er uitgenomen, en overgebracht naar het Raadhuis, maar sedert de Doelen tot Gemeente-Museum is ingericht, schitteren zij daar weder in hun ouden glans. Men vindt daar nog meer souvenirs aan de eenmaal machtige Haagsche schutterij. Zoo o.a. een verguld zilveren geëmailleerde halsketen. Het slot wordt gevormd door den Leeuw in den Hollandschen tuin, waarvan een papegaai uithangt. Aan dit halssieraad zijn vele historische bijzonderheden verbonden. Karel V schonk de keten; in 1660 werd zij door den kolonel Willem van der Does aan Prins Willem III omgehangen; in 1788 aan den Erfprins, later Koning Willem I. Overigens droeg de winner in het prijsschieten haar tijdelijk. Dit voorwerp is steeds de glorie geweest der Haagsche schutterij. Niet minder merkwaardig is een fraai gesneden eikenhouten lijst eener schilderij, waarvan het doek, voorstellende de leden van den Krijgsraad van 1753, spoorloos verdwenen is. Hoewel het voor ons kinderen fin de siècle nooit te zien is geweest, - in den Franschen tijd is het reeds verdwenen, - is er toch misschien niet zooveel door verloren gegaan; de beeldhouwkunst schijnt toch in de 18e eeuw langer haar ouden roem te hebben gehandhaafd dan de schilderkunst; getuige zoo menig kunstwerk uit die eeuw in Den Haag bewaard. Het spreekt van zelf, dat door de Schutterij ook feestmalen werden gehouden. Daaraan herinnertGa naar voetnoot1) een prachtige bokaal op verguld zilveren voet, voorstellende de Heilige Sebastiaen aan een boom gebonden, met pijlen doorboord. Het glas is vernieuwd in 1765; de uitnemend gedreven zilveren voet en het verguld zilveren deksel werden in 1707 vervaardigd door Johan van Hoeken, voor f 550. Niet minder eigenaardig zijn de kolossale glazen voor kruidenwijn, rijnwijn of bier dienende, die maar eventjes een hoogte hebben van 49, 44 en 26 centimeter, bij de noodige wijdte. Ze zijn voorzien van het wapen der schutterij, het zoogenaamde Jeruzalemkruis. Bij maaltijden behooren ook lepels; in vorige eeuwen had men die maar niet zoo in overvloed, terwijl vorken geheel ontbraken. De schutterij was er echter op bedacht om uit de boeten dergelijk tafelgerei aan te koopen. Zij werden dan als prijzen aan de schutters vereerd. Om de opsomming van bewaard gebleven voorwerpen, afkomstig van de Haagsche schutterij, niet al te zeer uit te breiden, verdienen nog ten slotte genoemd te worden de Meiplantingsdoozen, waarvan het Gemeente-Museum er een tweetal bewaart; namelijk die van het blauwe vaandel van 1768 en van het Columbynevaandel van 1789. Alles en alles zijn er misschien 100 voorwerpen, welke vroeger in den Sebastiaensdoelen dienst deden, en thans rust vinden in het Haagsch museum. Zij herinneren aan vroegere grootheid en aan verloren gegane macht; aan de krachtige en machtige republiek, die het dulden moest, dat, al was de Hofstad niet stemhebbend, toch onbetwist een duit in het zakje gooide. De Sint Sebastiaensdoelen werd eerst den 7en Juli van het jaar 1884 tot Gemeente-Museum gestempeld. Alle feestelijke plechtigheid moest achterwege blijven, wijl Prins Alexander toen juist overleden was. Het besluit er toe werd genomen op 6 Februari 1883. Zoowel als de datum der eerste steenlegging van het gebouw, moet ook deze dagteekening met gulden letters vereeuwigd worden. Er kon geen gelukkiger keuze zijn voor een plaatselijk historisch museum. Het gebouw ligt op historischen grond, het heeft historische herinneringen, het bevindt zich in het centrum van het oude Den Haag. Al kan uit den aard der zaak de kunst dikwijls slechts spaarzaam haar aandeel krijgen, waar het geldt historische zaken bijeen te brengen, zoo heeft niettemin dit museum groote waarde voor de geschiedenis der stad 's Gravenhage; haar wording, ontwikkeling en bloei valt er aanschouwelijk uit te leeren; uit het verleden spreken stemmen voor het heden en voor de toekomst; het beschavingsproces van een klein deel der menschheid getuigt voor het geheel; die Haghe's grootheid en roem spiegelt die grootheid en roem van heel Nederland af.
Den Haag. A.J.S.v.R. |
|