Juffrouw Angelica was geërgerd - natuurlijk iedere vrouw uit het gezelschap kon dat merken, maar zij hield zich toch zóó flink en bedaard, dat het eenvoudig heldhaftig was, want vrouwelijke heldhaftigheid is gewoonlijk van die kracht. Zij doet toch pijn.
De waard kondigde aan dat de rijtuigen gereed waren voor den afrit van den berg.
Nu was het een van de mooie trekken bij Angelica, te begrijpen, dat zij verslagen was. Haar mama was minder slim.
‘Iemand moet Angelica dragen,’ zeide mevrouw Van Doren, ‘ik kan haar niet over die natte steenen laten gaan.’
Dat was een pijnlijk oogenblik. Vorst Michaël stond zwijgend te staren op het kleine, maar bedriegelijke rood lederen rechterschoentje, dat hij nog steeds in de hand hield.
Een van de vrouwen vuurde haar man door een blik aan.
‘O zeker, lieveling!’ zeide hij, en zij moedigde hem met een anderen blik aan, ‘sta mij toe, juffrouw Van Doren!’
‘Doe mij 't pleizier, juffrouw Angelica!’ verzocht zijn vrouw, ‘hij is zoo groot en sterk en kan u mooi dragen.’
Hetgeen hij deed.
Mijn kleed haakte aan een spijker, toen ik de kamer uitging. Vorst Michaël was zoo vriendelijk het los te maken. Hij deed het uiterst langzaam, en ik begreep dat hij mij iets te zeggen had.
Dit was 't!
‘Mevrouw mag ik u als Amerikaansche vragen - of ik op de eene of andere manier tegenover juffrouw Angelica te kort geschoten ben - in eerbiedige hulde natuurlijk? Ofschoon eerst mijn hoop...’ stotterde hij.
‘Vorst,’ antwoordde ik. ‘Er is niets aan te doen. U heeft zich niets te verwijten. 't Is alles de schuld van haar ijdelheid, die - wel beschouwd - zeer onschuldig is.’
‘Ik hoop dat het zoo blijken mag in dit geval,’ zeide hij nederig.
‘Geloof mij, dat zal het wel zijn. 't Is enkel een van de duizend kleine coquetterieën van Angelica (want ik merkte dat hij in zijn edelmoedigheid meer dacht aan haar achting voor zich zelve dan aan de zijne), zij zal zich morgen weer beter voelen. En het gezicht van haar vader, die een wandelende goudmijn of een gepersonnifieerd chèque-boek is, zal haar geheel genezen. Zij zullen de winkels van Napels plunderen.’
Als mijn laatste wenk een soort van proef beteekende, dan moet ik bekennen dat de Vorst geen teeken gaf van bekoord te worden. Zijn ideaal stond blijkbaar hoog boven Amerikaansche dollars.
Toen wij den berg afreden, keerde Vorst Michaël, die vroeger bij de Van Doren's had gezeten, in een ander rijtuig terug.
In den Albergo Orientale teruggekeerd, hoorde het geheele gezelschap hem zeggen, dat hij een telegram had ontvangen van zijn eersten minister, dat de zaken naar genoegen waren geschikt, zoodat hij langer op Sicilië kon blijven.
‘Daarom,’ zeide hij, ‘zal ik over een uur den trein nemen naar Taormina, waar eenige Engelsche vrienden mij wachten.’
Niets kon natuurlijker zijn dan de eenvoud, waarmede de Vorst zijn beminnelijke leugens vertelde.
Vóór zijn vertrek kwam hij afscheid nemen van zijn kennissen. Tegen mij zeide hij zeer ernstig:
‘Zeg mij, mevrouw, als Amerikaansche, of het verkeerd van mij is, als souvenir dit vermaarde schoentje van juffrouw Angelica te bewaren. Als het overblijfsel van een lieve, verloren illusie, waaruit ik echter de gevoelens van volmaakte achting heb behouden voor de beminnelijke jonge dame - zou ik het schoentje willen houden - helaas! dat zij het niet dragen kan - en somtijds, natuurlijk als ik heel alleen ben, nooit in gezelschap, zal ik het vullen met champagne en drinken op de gezondheid van juffrouw Angelica!’
Het was moeielijk niet te lachen. Vorst Michaël was zoo jongensachtig en zoo plechtig, toen hij deze kiesche vraag deed.
‘Ik verzeker u dat ik altijd een teedere herinnering zal bewaren aan de schoone Amerikaansche,’ ging hij voort, ‘ik had gewenscht mij voor goed aan haar te mogen toewijden.’
‘Ja, u is trouw geweest - tot het laatst.’
‘Ik merk dat u schertst, mevrouw, maar ik ken het Engelsch niet voldoende om een woordenspel altijd te verstaan.’
‘Waarom ik u vergeving vraag!’
‘Somtijds,’ zeide hij droomend, ‘zou ik wenschen schoenmaker te zijn, om de voeten te meten der jonge schoonheden, totdat ik mijn prinses heb gevonden. Werkelijk geloof ik, dat ieder een nuttig ambacht dient te kennen.’
‘Ja, zelfs vorstelijke personen.’
‘Vooral vorstelijke personen - in geval van revolutiën, die in Polkavië steeds mogelijk zijn; het is er als woont men op de helling van den Etna. Maar wij spraken van het schoentje. Mag ik het houden, mevrouw? Ik verzoek u mij openhartig te antwoorden.’
‘In allen ernst, ik geloof niet dat er kwaad in steekt dat u het houdt, Vorst! En als u van plan is, het te vullen met champagne en haar gezondheid daaruit te drinken, des te beter dat de schoen haar niet past!’
Hij wierp mij een verwijtenden blik toe voor deze nieuwe beleediging van den ernst van het geval en zeide mij toen vaarwel.
En zóó vertrok Vorst Michaël van Polkavië, dien ik sedert dit oogenblik nooit meer heb gezien en van wien ik evenmin iets meer hoorde.
Misschien zoekt hij nog de moderne Asschepoester of de reïncarnatie van Rhodope! Maar voor een romanesken jongen Vorst is het zeker veiliger vergelijkende studiën te maken over mythen en tooversprookjes dan over levende voeten en schoentjes van rood leder.