‘Dat kon ik wel doen, daar ben ik zeker van!’
‘Moge je het nooit noodig hebben,’ zeide hij innig, want hij had haar lief en was trotsch op haar, al liepen hun levenspaden uiteen en al wilde hij haar niet op de hare volgen. En nu kwam alles in levendige kleuren tot haar terug, het vroolijke tooneel, de opgewonden gezichten, het gemompel van genot, het applaus dat zich telkens en telkens weer verhief. Haar hart klopte snel; ja, zij wilde dansen. Het kon haar de weinige vrienden die zij bezat kosten; zoolang zij zich zelf hielp, zou haar trots haar steunen, en zij was even trotsch als dapper, ofschoon zij tot nu toe noch haar trots, noch haar dapperheid kende.
Eens de beslissing genomen, slaakte zij een zucht van verlichting, stond snel op en ging naar haar kind, haar toevlucht en haar troost. In de kinderkamer was alles stil. Mary lag in diepen slaap, een handje onder haar blozende wang, de andere gedrukt tegen haar harlekijn - de laatste gift van haar vader.
‘Moesielief,’ zei het kind droomerig haar violette oogen opslaande: ‘Mary sliep niet, Mary wachtte op Moesie. Kom, Moesie, een klein dansje alsjeblieft?’
‘O!’ zuchtte zij, ‘hoe kan ik? En toch als ik zal moeten dansen voor een onbekende wereld, waarom niet voor mijn kleine meid!’
En zich buigend om het kleine roode mondje te kussen, om kracht te vinden voor haar pogingen, nam zij een shawl en begon in langzaam tempo een dans, half Spaansch, half Hongaarsch, zeer origineel in opvatting, die later het publiek stormenderhand zou innemen.
Spoedig schenen de rhytmische bewegingen en de golvende kronkelingen der shawl zich te vereenigen tot een bevallig geheel, de pijn verdween uit het kleine, uitgeteerde gezichtje, de oogen sloten zich en de zachte regelmatige ademhaling verried rust en kalmte. Toen viel zij op den vloer naast het kind, verborg haar gelaat dicht bij het warme lichaampje - en zoo sliep zij in.
Er volgde een vermoeiende rondgang bij ongeduldige, brutale directeurs, met een hart, dagelijks zwaarder en een geest door wantrouwen gescherpt. Eindelijk stond een impressario, getroffen door haar gratie en de uitdrukking van dappere wanhoop in haar hongerige oogen, haar een proef toe - en bepaalde een uur in het theater, vroeg in den namiddag.
Te midden van een troep vrouwen, eenige sympathiek, andere driest nieuwsgierig, allen zoo verschillend van haarzelf, dat zij nauwelijks voelde dat zij haar zusters waren, legde zij haar eerste proef af. Wat scheen alles onwerkelijk: een droom, waaruit zij elk oogenblik kon ontwaken! Zij zag recht voor zich uit en trachtte de ruwheid van haar omgeving te vergeten. Alles walgde haar, die onbeschaafde meisjes in vuile dansschoenen en tricots, hare bovenlijven in ordinaire blouses, zich oefenend in haar morgenstudiën. De reuk van stof, olie en verf begon haar te overmeesteren, zij was op het punt haar zelfbeheersching te verliezen, toen de vriendelijke stem van den directeur dicht bij haar zeide:
‘Uw beurt, mevrouw - wil u zeggen welke muziek u verlangt?’
Het orkest, bestaande uit een viool begon het accompagnement van ‘La Paloma’ en tegen het einde, terwijl haar bloed heftig klopte in haar zwaar hoofd, hoorde zij weer de stem van den directeur als op een verren afstand zeggen:
‘Mijn compliment, mevrouw! Ik zal blijde zijn u een salaris van tien pond in de week te mogen geven. Ik ben zeker dat u succes zal hebben.’
‘Un succès fou!’ zeide hij, zich keerend tot het orkest, dat bevallig den strijkstok zwaaide, diep boog en antwoordde: ‘Sans doute!’
Arm vrouwtje! Zij zag hem in de oogen om te weten of hij haar bespotte; toen overtuigd van zijn goede trouw, raapte zij al haar kracht bijeen en met een vreemde suizing in haar ooren glimlachte zij en sprak: ‘Ik dank u.’
Toen keerde zij zich snel om en verliet den schouwburg. Martha hoorde een zwak trekken aan de bel, haastte zich naar de deur en vond haar meesteres bleek als de dood, maar met de oogen wijd open en een versteenden glimlach op de lippen.
Zij bracht haar naar bed, koesterde haar totdat eindelijk de gemartelde ziel tot bedaren kwam en de overspannen hersens lucht vonden in zulke weldadige tranen, als zij niet meer gestort had na al die zware dagen van beproeving.
En nu moest zij zich oefenen en costumes gereed maken tegen haar eerste optreden om het groote succes te bereiken en de verwachtingen van haar vriend den impressario ten volle te vervullen. Langzamerhand verdwenen de drukkende zorgen der schulden, en zij kon betrekkelijk gelukkig zijn.
Elken dag, behalve in het morgenuur van oefening, hield zij de kleine Mary bij zich. Zij was het die alle dagen een brandoffer maakte van ongepaste billetsdoux, en de kinderkamer versierde met de bloemen, die ze steeds vergezelden. Het was Mary die het eerst de dansen genoot en zelfs inspireerde welke zij uitvoerde, en die 't eerst ‘zoete Moesie’ prees in haar artistieke costumes.
Elken avond verliet zij het kind met nieuwe smart, ofschoon zij haar toch zoo veilig wist bij de goede Martha en na het einde der voorstelling steeds met vleugels van liefde terugvloog naar haar bedje. Vast besloten sloot zij haar oogen voor alles, wat haar mishaagde in haar nieuwe omgeving, en spoedig werd het dansen voor haar een soort van betoovering. Zoolang als zij op het tooneel was, vergat zij al het andere. Haar smart viel van haar af als een lastig kleed, en zij stond daar als de verpersoonlijking van lachende jeugd, gratie en vreugd.
Altijd in het wit gekleed, met een luchtige witte shawl, die op vleugels geleek in de handen - ‘La Paloma’ zoo noemde men haar na haar eersten dans - zweefde zij in een atmosfeer, rein en poëtisch, te fijn om te worden misverstaan en, als voorheen zijzelf, raakten ook de vrouwen onder haar betoovering.
Ja zij had tevreden mogen zijn, maar dagelijks werd Mary zwakker en brozer en haar hart kromp ineen.