groeide welig en verdrong alle andere planten; er ontstond een wildernis, waar vroeger een harmonische orde heerschte. De mensch was gedwongen het onkruid te verdelgen en... ‘in het zweet zijns aanschijns moest hij zijn brood eten’, wat tot op den huidigen dag is gebleven!
In de warmere landen zijn de doornige gewassen sterk vertegenwoordigd; vooral in steenige en onbebouwde streken en woestijnen, waar in den zomer groote hitte en in den winter
ilse. Naar H. Schmiechen.
een betrekkelijk lage temperatuur heerscht. Zij zijn daar het beeld der verwoesting en der treurigheid, zij verdringen alle andere planten, zoodat ‘een altaar waarop dorens - distels - groeien’ (
Hosea X:8), als het beeld der algeheele vernietiging werd beschouwd. Het land Kanaän, vroeger zoo wonderschoon, vertoont thans, onder Turksche heerschappij, bijna niets anders dan met distels begroeide vlakten! Tusschen Nazareth en Tiberias is de geheele omtrek bedekt met de Artischok (
Cynara Scolymus); deze plant bereikt aldaar twee meter hoogte, zoodat iemand zich met gemak daarin of daarachter kan verbergen, zooals koning Manasse.
In den omtrek van den berg Thabor bereikt de genoemde plant eene hoogte van drie Meter en draagt tot vijftien bloemhoofdjes; wanneer men zich een weg door zulk een wildernis moet banen (wegen zijn er in geheel Palestina eigenlijk slechts twee, nl. van Jaffa naar Jeruzalem en van Bisout naar Damaskus, waarvan de eerste weg thans ook spoorweg is geworden) ziet men wolken van zaadpluis in de lucht zweven en is hier Jesaja XVII:13 volkomen van toepassing. Zich een weg te banen is zéér moeilijk en wordt er daarom in Spreuken XV:19 van den luiaard gezegd, dat hij zich zijn levensweg zoo bezwaarlijk en onaangenaam voorstelt, alsof die met doornen was begroeid.
Op de heuvels van Juda en in de vlakte van Esdraëlon is hetzelfde waar te nemen: een ondoordringbare massa doornige struiken en distels.
Een der algemeenste heesters in Palestina is de Christusdoorn (Ziryphus Spina Christi), een plant die ook in Egypte inheemsch is en in April of Mei bloeit; zij behoort tot de familie der Rhamneae en heeft kleine, stroogele bloemen; de bladen zijn eirond, glad en getand, de doorn verscheiden centimeters lang en de takken zeer buigzaam; velen houden deze plant voor dezelfde als waarvan de doornenkroon werd gevlochten, omdat de bladen veel op klimopbladen gelijken, en de klimop vroeger veel voor het maken van kransen voor de Romeinsche keizers en legeraanvoerders werd gebruikt, zooals ook met de olijfbladen het geval was; het vermoeden ligt dus voor de hand dat men bij de smarten ook nog ironie wilde voegen.
De Artischok (Cynara Scolymus), die zoo veelvuldig in 't groot als groente wordt verbouwd, behoort, als gezegd, eveneens tot de doornige planten van het Heilige Land en wordt ook in Spanje wild groeiend aangetroffen. De plant wordt reeds sedert de 14de eeuw in Europa gekweekt.
Verder is ook Tribulus terrestris een laag blijvend plantje met doornige vruchten, zeer hinderlijk voor menschen en dieren; de vruchtjes liggen altijd plat op den grond en zijn nauwelijks van het zand te onderscheiden.
Ook Paliurus australis, de Jodendoorn, is eene zéér doornige plant met eigenaardige, als een hoed met breeden rand uitziende vruchten. Deze soort wordt zéér veel in Palestina gevonden en zou volgens veler