toen hij 's nachts over den laatsten brief, dien hij ontvangen had, nadacht werd hij onrustig en bezorgd. Hoe was het mogelijk dat hij, een fatsoenlijk, eerlijk, getrouwd man, liefde kon gevoelen voor eene vrouw, die zijne echtgenoote niet was? Hij vatte het plan op haar geene brieven meer te schrijven en zou den volgenden morgen beginnen met zich al de gedachten aan haar, met wie hij gecorrespondeerd had, uit het hoofd te zetten. En dien morgen schreef hij haar met nog meer warmte dan ooit.
Na dat oogenblik begon hij met rassche schreden te dalen, want bij al dergelijke zaken wordt de helling, tegen dat men het einde nadert, plotseling zeer steil.
Hij schreef de onbekende dat hij haar liefhad en smeekte, haar ten minste eenmaal te mogen ontmoeten, zoodat hij voor zijn geheele verder leven in gedachten de aanraking van hare hand zou kunnen gevoelen. In zijne eerste brieven had hij vermeden om over zijn huwelijk te schrijven, daar hij het geheel overbodig vond eene vreemdelinge deelgenoote te maken van zijne persoonlijke aangelegenheden; en later gevoelde hij dat eene zinspeling hierop een dissonant in de volmaakte harmonie hunner correspondentie zou zijn. Nu was het natuurlijk te laat om er nog schriftelijk melding van te maken, maar hij was vast besloten bij hunne eerste en laatste ontmoeting aan de onbekende te zeggen welke afgrond er tusschen hen gaapte. In de gedragslijn, welke hij zich had voorgeschreven, zou (dat gevoelde hij) niemand iets zondigs kunnen vinden. Hij zou haar ontmoeten, haar zeggen dat hij haar liefhad, maar dat hij gehuwd was en dat zij elkaar nimmer meer onder de oogen moesten komen. Dan zou hij haar een kus op het voorhoofd geven, waarna zij voor altijd zouden scheiden. Dit zou heerlijk, tragisch en daarbij toch rein zijn - althans het reine en het schuldige, dat er in deze handeling lag, zouden in zulke verhoudingen tot elkaar staan, dat het eene het andere zou neutraliseeren.
Mrs. Chalfant had bij zichzelve uitgemaakt, dat zij Arthur Hallick niet liefhad. Zij bewonderde zijne brieven en was opgetogen over de betrekking, waarin zij tot elkander stonden, maar zij was nu eenmaal geene vrouw, die spoedig liefde gevoelde. Zij had de briefwisseling gaarne voortgezet, zonder er ooit iets van haar strikt platonischen vorm aan te ontnemen, maar toen haar correspondent er op stond haar te zien en er zelfs vluchtig op zinspeelde, dat er iets verschrikkelijks zou gebeuren als zij hem niet vergunde haar eens, al bleef het ook slechts bij een enkelen keer, te ontmoeten, besloot zij aan zijn verlangen gehoor te geven.
Onaangename gevolgen kon zij er toch niet van ondervinden, want hij wist haar naam niet en zou haar dus geheel uit het oog moeten verliezen. Zij zou hem zacht berispen dat hij aan hunne kennismaking haar geheimzinnig karakter ontnomen en daardoor de bekoring ervan verbroken had; dan zou zij hem vertellen, wat zij van plan was geweest om hem te verzwijgen, namelijk dat zij gehuwd was. Hoewel zij het zeer jammer vond dat hij er zoo op stond haar te ontmoeten, kon zij toch een gevoel van nieuwsgierigheid naar den man, met wien zij zoo lang gecorrespondeerd had, niet onderdrukken, en zoo bevond zij zich eindelijk, aan een vurig verlangen en ook eenigszins aan vrees ten prooi, in de zaal in de National Gallery, welke zij als hunne plaats van samenkomst hadden aangewezen.
Zij zou eene roos in de rechter- en hij een lelie in de linkerhand houden en zij zouden elkander precies te drie uren ontmoeten voor de Turner, welke tusschen de twee Claude Lorraines hangt. Toen Chalfant juist op het oogenblik dat de St. Martinstoren drie uur begon te spelen het vertrek binnentrad, zag hij eene vrouw met den rug naar hem toe voor de Turner staan. Er ging eene rilling door zijne leden, want hij bemerkte terstond dat zij er precies zoo uitzag als hij gedacht had, en zoo innig was de gemeenschap geweest, waarin hunne geesten tot elkander hadden gestaan, dat zelfs haar uiterlijk voorkomen hem bekend voorkwam. Hij wist dat zij het was, want in de rechterhand, die zij hangen liet, zag hij een roos. Haastig trad hij op haar toe, en toen zij zijn voetstap hoorde, keerde zij zich om en herkenden zij elkander.
Het eerste oogenblik dacht ieder, dat de andere achter het rendez-vous gekomen was en dat zij op heeterdaad betrapt waren, de eene door een verontwaardigden echtgenoot, de andere door eene woedende vrouw. Een oogenblik zagen zij elkander zwijgend aan en vervolgens meende zij plotseling de geheele zaak te doorzien. Een onuitsprekelijk gevoel van verlichting, dat weldra plaats maakte voor dat van innige blijdschap, maakte zich van haar meester bij de gedachte, dat het dus haar echtgenoot was, die het boek, dat zij zoo schoon vond, geschreven had, en dit niet alleen - hij had ook het plannetje tot deze romantische samenkomst zorgvuldig uitgedacht, om zijne vrouw de bewijzen van zijne liefde te geven en te trachten haar hart te winnen door haar onder een aangenomen naam brieven te schrijven. Zij was juist slim genoeg om te begrijpen dat haar echtgenoot en de man, met wien zij gecorrespondeerd had, één en dezelfde persoon was en juist naïef genoeg om zich zeer te verheugen over wat zij meende, dat hij met opzet gedaan had.
‘Mijn beste John!’ riep zij uit. ‘Jij bent het dus! Dat had ik nooit gedacht, maar ik heb je onrecht aangedaan. Voor een tweede maal heb je mijne liefde gewonnen en ditmaal zal je haar niet meer verliezen.’
Zoo eindigde deze romantische episode in John Chalfant's leven. Als een verstandig man liet hij zich alles aanleunen en verzweeg wijselijk dat het niet in hem was opgekomen dat het zijne vrouw was met wie hij correspondeerde. Zij schreven elkaar geene brieven meer, maar leefden zoo vertrouwelijk en gelukkig als nimmer te voren.