dragers elkander overschreeuwend. Rijke Chineesche kooplieden in deftige gewaden en met een houding vol zelfbewustzijn, Amerikaansche en Japansche demimonde, landloopers en bedelaars, matrozen en Chineesche soldaten, kleinvoetige, hinkende Chineesche vrouwen met haar in schelle kleuren opgetooide kinderen voltooien het bonte straatgezicht.
Vóór de post en bankiershuizen merken wij groepen van Europeesche kooplui in druk gesprek; hier en daar de reusachtige gestalte van een Indischen politieagent, die met zijn stok de orde bewaart en zoo noodig een weerspannigen koelie tot zijn plicht brengt, door hem aan den staart te trekken en eenige stooten in de ribben te geven.
De Chineesche winkels in de hooge luchtig gebouwde huizen zijn met veel smaak versierd, vooral die der vele geldwisselaars, waaruit onophoudelijk het gerinkel van den zilveren dollar klinkt.
Niet minder levendig gaat het aan de haven toe. Daar liggen tot aan het Westpoint in lange rij de overzeesche stoombooten, daarnaast de landingsplaatsen voor de kolossale salonstoombooten naar Canton en Macao, vele honderden van djoenga's (groote Chineesche zeilbooten) en sainpans (roeibooten) bewegen zich door het gewoel der in de haven geankerde sloepen; verscheiden stoombootlijnen dienen voor het personenverkeer in de haven naar het Engelsche Cowloon en het Chineesche Kauloen. In het eerste bevinden zich de pieren voor groote stoombooten, kazernes, een werf, seinstations, hotels en villa's. Vandaar uit heeft men een prachtig gezicht op de stad Victoria en het eiland Hongkong. Men ziet de stad voor zich uitgespreid liggen, haar lichte huizenmassa's tusschen het donkere groen der mandarijnboomen, de prachtige helling van de Piek en het vroolijke met huizen bezaaide plateau op den top. Tot daar kan men de wagens der electrische spoorbaan volgen en schijnbaar langzaam op en neer zien kruipen.
Een tochtje naar de Victoriapiek op welks hoogtepunt zich een seinstation bevindt, laat geen bezoeker aan Hongkong achterwege. De top der Piek en de naburige bergen vormen een wijd golvend plat, waarop hotels en villa's verstrooid liggen, die den Europeanen van Hongkong tot verblijfplaats dienen als de hitte beneden in de stad te drukkend is geworden. Van deze hoogten ziet men neer op de daken van Victoriastad als bij vogelvlucht. Het gewriemel in de straten en aan de haven, de met schepen bezaaide, heerlijke, blauwgroene baai, daarboven het rotsachtige eilandje van Cowloon.
Daarachter stapelen zich de bergen van het vasteland op in altijd hoogere kale massa's, naar het zuiden de minder steile hellingen van het Hongkong-gebergte en de open zee, aan den horizont de Ladronen en Lemaeilanden, naar het oosten op een boschrijk voorgebergte het hotel Bellevue, daarachter een inham, Happy-valley - gelukkige vallei - genaamd. In dit dal bevindt zich een renbaan, aan welks ingang een prachtige palmenhaag en het aan fraaie grafsteenen en tuinaanleg rijke, door hooge muren ingesloten kerkhof. Het dal wordt afgesloten door boschrijke bergruggen.
De lente begint in Hongkong tegen Maart. In den warmen, zachten lenteregen ontwaakt de plantengroei. Van de hooge boomen en woekerende slingerplanten vallen droppels neder op de daaronder nieuw ontkiemende reuzenvarens; rozen en vanille bloeien en vervullen de lucht met haar oranjeriegeuren. Door donkere boschwegen, over stroomende beekjes, langs holle wegen komt men in den botanischen tuin - Public Garden - genaamd. Hier staan in kunstvolle schikking door elkander de meest verschillende palm- en conifeersoorten; bijzonder mooi zijn de slanke araucaniërs, de eiken, platanen, mimosa's, bananen, mandarijnen, vijgen, bamboes, cactussen, bloeiende magnolia's, witte en roode rhododendrons, azalea's, camelia's, zwaardleliën, viooltjes en vergeet-mij-nietjes. Boven de hooge lommerrijke daken der eiken verheft zich de in wolken gehulde top der Piek. De vischarenden die hun buit halen tusschen de schepen, rusten in het dikke loof der eiken uit, voordat zij naar de rotsen opstijgen.
Nu en dan breekt de zon door, en tusschen de met glinsterende droppels behangen takken vonkelt de koepel der bankgebouwen en de flikkerende golf. Alleen het gezang der krekels en het gonzen der bijen verbreekt de stilte.
Terwijl alles zich hier naar licht en leven opwerkt, raapt daarginds in de nauwe, bedompte Chineezen-kwartieren de dood zijn oogst weg. En werkelijk is 't geen wonder dat hier epidemiën woeden (sedert eenigen tijd heerscht hier de builenpest). Dicht op elkander gepakt leeft hier de bevolking; in de met vuil verstopte en ontzettenden stank vervuilde huizen met vele verdiepingen in de nauwe, donkere stegen. Zelfs het ongedierte der straten dient deze door onzindelijkheid, honger en opium verdorven menschen tot voedsel.
Gedroogde eenden, visschen en ratten die, aan touwen opgehangen, de winkels versieren, worden door de Chineezen als delicatessen beschouwd.
Ondanks nood en armoede, ziekte en dood amuseert zich toch het volk. In de kelders der huizen aan de haven vindt men allerlei lokalen voor vermakelijkheden met bonte lantaarns en onzinnige Buddha-beelden opgesierd, ook poppentheaters en vele speelholen.
Den heelen dag bewegen zich door het Chineesche kwartier optochten met gongs en bazuinvormige pijpen, opgetooide en geblankette kinderen onder baldakijnen. Het volk stroomt toe en neemt onder oorverdoovend gejuich deel aan de feestelijkheid, die ten doel heeft de pest af te keeren. Iets meer succes zullen misschien de maatregelen hebben der Engelsche overheden, die heele stadsgedeelten, waarin de ziekte het ergste woedde, hebben laten omverwerpen.
Behalve de vele kleine stoom- en zeilbooten en tallooze jonken, die iederen dag de Parelrivier afkomen, vervoeren alleen de beide dagelijks varende groote Hongkong-Canton raderbooten vele honderden Chineezen naar en van Canton. De vaart met een dezer stoombooten en het bezoek aan Canton vormen het interessantste uitstapje dat men uit Honkong maken kan.