Sprookje.
Er liep eens een meisje - 't is werkelijk waar, -
Een meisje klein en fijn,
Een wonderlief meisje van achttien jaar,
In 't land van Neder-Rijn.
Zij zong en ze danste zoo vroolijk in 't rond,
‘Een vlindertje ben je’ had ieders mond
Toen kreeg me dat meisje een raren wensch,
Ze wou toen zoo gaarne in plaats van mensch
Nu heusch kapel eens zijn.
En met, dat ze 't zeide, toen is 't gebeurd,
Ze werd toen, ja 't is waar,
Een popje met vleugeltjes wit gekleurd
Met oogjes rond en klaar.
En 't meisje, dat had toen bijzondre pret,
Ze fladderde verre van ieders net,
Die haar maar vangen wou.
Totdat eens een knaapje, - zoo klein niet meer -
Haar vleugeltjes blonken zoo blank en teer
In schittrend lichten dag.
Die nam toen een netje, heel klein, gering,
En heeft toen het kleine en vlugge ding
Toen werd me het vlindertje erg benauwd,
Het deed haar lijfje zeer,
Toen heeft in het eind haar die wensch berouwd:
‘Ach, was ik mensch maar weer!’
En, hoor nu wat wonder is daar geschied,
Toen met een lieven lach,
Het knaapje dat beestje als vlinder, niet
Als meisje voor zich zag.
Ja waarlijk, ze werd toen een meisje weer,
Maar 't knaapje heel gevat,
Die gaf niet het meisje de vrijheid weer,
| |