zouden van verreweg de meesten, vooral Duitschers, ten antwoord krijgen: ‘Eigenlijk niet, maar...’
Doch genoeg hiervan! Wij hebben nu eenmaal genot in de wijnbergen van het Rijnland, in alle wijnbergen die het edele nat opleveren, en wij willen ons deze vreugde niet laten bederven door psychologische haarkloverijen.
Wij willen ons gewillig laten omstrikken door het toovernet, dat reeds millioenen van harten ving en nog millioenen vangen zal, zoolang de poëzie van den wijn haar rechten behoudt.
Dat de gunst van hemel en zon dalen moge op bergen en wijnranken, opdat zij voortgaan hun vurigen stroom uit te storten en hun wonderen uit te werken in onze koele, nuchtere wereld. En toch, de gunst van hemel en zon alleen is niet voldoende. Arbeid, veel aanhoudende, vlijtige, menschelijke arbeid is noodig, wil het edele druivensap leven en kracht verwerven.
Van den eenen oogst tot den anderen reikt een keten van ingespannen werkzaamheden voor den wijngaardenier. Met lichte hand nemen wij den roemer op van de tafel, laten het vloeibare goud vonkelen in de avondzon en zingen het lied tot lof van den wijn uit vroolijke borst. Wie zal 't ons euvel duiden? Maar prijzen wij dan ook, al is het dan maar in rijmlooze gedachten, den wakkeren wijngaardenier, die ons door zijn leven vol moeite, en helaas! ook vol teleurstellingen, dezen heerlijken drank heeft bereid, en vergeten wij niet welk een som van kennis, ondervinding en - dit in figuurlijken zin, zoodat het onzen drinklust niet behoeft te bederven, - hoevele zweetdruppels de wijn bevat.
Wij zullen niet nagaan hoeveel moeite de nieuwe aanleg van een wijnberg, de veredeling en vermeerdering der wijnstokken vereischt, en ons alleen bezighouden met de noodzakelijke, geregelde werkzaamheden, die de wijnberg verlangt van zijn eigenaars, en wij zullen verbaasd staan over het aanhoudend zware werk, dat er hier gevorderd wordt, en dat nog zwaarder gemaakt wordt door de omstandigheid dat al deze arbeid verricht moet worden op een afgesloten terrein onder gedurig op en afstijgen over dikwijls halsbrekende bergpaadjes.
In het voorjaar begint het opruimen en eerste snoeien der stekken, dan het inslaan der palen, het opbinden der ranken. Ten minste twee, zoo mogelijk drie malen 's zomers, wordt de bodem omgespit, het onkruid gewied, daartusschen de zomersnoei, het uittrekken en dan nog de strijd tegen allerlei ongedierte en vijanden van den wijnstok. Na den oogst begint men aan het uittrekken der paaltjes, het begraven of ophoopen der stokken en de zoo lastige bemesting.
Het hoogst stijgt natuurlijk de werkzaamheid gedurende den oogst, en is deze rijk, dan worden alle lasten en moeiten gewillig door meesters en knechten gedragen, dan wordt de wijnoogst in den hoogsten zin van het woord een feestelijke arbeid.
Eenige weken voor den oogst worden de wijnbergen gesloten en door bijzondere wachters, gewapend met zweepen, pistolen en stokken bewaakt, een maatregel, genomen tegen alle druivendieven, gevleugeld, vier- en tweevoetig.
Het begin van den algemeenen wijnoogst wordt in den regel door een plaatselijke commissie bepaald, wat tot gevolg heeft, dat men van den eenen kant de wijnboeren, ook de onervarenen en ongeduldigen, noodzaakt tot een zooveel mogelijk verstandig tijdstip voor den oogst en daardoor tot hun eigen voordeel dwingt, en verder ook overschrijdingen van de grens voorkomt door hen, die 't eerst oogsten ten nadeele van die 't later doen.
Klokkengelui en geweerschoten verkondigen dat de wet opgeheven is en de oogst vrij staat, en daar stroomt het naar buiten in de geurige frischheid van den herfstmorgen, met wagens en emmers, tonnen en manden, en als de Octoberzon met haar stralen de toppen der heuvelen begroet, dan krioelt het reeds op hun hellingen van bezige gestalten.
In vele streken is het dan ook gewoonte, dat de bezitter van den wijnberg zijn verwanten en vrienden van buiten laat komen, opdat zij het genot van den oogst met hem deelen. Is hij een welgesteld wijnverbouwer, dan zal hij zijn gasten vriendelijk verzoeken zich aan eten en drinken, aan spelen en muziek, aan schieten en vuurwerk en andere vermaken te goed te doen, maar den eigenlijken oogstarbeid slechts toevertrouwen aan goed geschoolde, vertrouwde arbeiders, die door rijkelijken kost, veel tabak en goed opzicht tegen de verzoeking van snoepen worden gevrijwaard.
Want op een kostbaren wijnberg moet het oppervlakkig zoo eenvoudige werk van het snijden der druiven, met veel verstand, oefening en zorg worden verricht, opdat de druif behoorlijk van den stok verwijderd wordt, geen vruchten verloren gaan, geen ranken beschadigd worden en alles in een regelmatig, juist tempo geschiede, niet te haastig en niet te langzaam.
En begeleiden wij nu de sappige vruchten, die de gebaarde oude man op onze groote plaat in een rijk gevulden emmer naar het dal draagt - op haar verderen tocht.
Het eerste lot dat haar treft, is het uitdrukken; dit gebeurt al naar de omstandigheden, òf dadelijk op den wijnberg, òf eerst tehuis in den kelder. Onze op het gebied van uitvindingen zoo vernuftige eeuw heeft ook voor deze bewerking machines uitgevonden, zelfs zeer vele en verschillende, die alle berusten op het beginsel, de druiven tusschen cylinderrollen te verpletteren. Vroeger - en aan dit gebruik is de Rijnlander heden nog altijd niet geheel ontrouw geworden, in het Zuiden is men er nog steeds aan gehecht - nam men algemeen een werktuig te baat, dat Moeder Natuur zelf den menschen meegaf op hun levensweg, namelijk de voeten, en wel met of zonder laarzenbekleeding. Het laatste zal door fijne smaken misschien vies worden gevonden, maar 't is echter zoo erg niet, want een schoon gewasschen voet is eigenlijk evenmin onappetijtelijk als een dito hand, een lederen zool of een houten of ijzeren cylinder. Zeker is het, dat in het beroemdste wijnjaar onzer eeuw, 1811, de wijn even rijk onder de natuurlijke zolen der wakkere Rijnlanders