Men plukt een dezer bloemen, die, ondanks haar weinig poëtischen naam en haar reputatie van slechts onkruid te zijn, toch zulk een fijnen, bewonderenswaardigen vorm hebben, en blaast met alle kracht er tegen aan, totdat geen der donzige pluisjes meer op den steel overblijven.
Zoovele malen als dit blazen noodig is, zoovele jaren heeft men nog vóór zich - eer men den bruidskrans opzet - of neerdaalt in het graf.
De kinderen op het schilderij der hoogst begaafde Fransche schilderes Madelaine Charpentier, zijn zeker nog te jong, om aan huwelijk of dood te denken, maar toch verraadt de spanning, waarmede het eene meisje de bewegingen van haar vriendin volgt, een meer dan gewone belangstelling; 't is of van het wegblazen der bloem veel voor beide kinderen afhangt. Welke vraag zweeft haar op de lippen? Want het is niet te denken, dat het meisje reeds zoo philosophisch is om te denken: ‘Zoo vergaat het leven, zoo vliegen de jaren heen, los en ijl als de bloemen des velds, en met hen gaan onze schoonste droomen, onze liefste illusiën.’