1806 aan Baden. Nog ontmoet men op verschillende plaatsensporen van Vauban's werkzaamheden in Freiburg.
Arme parel van Breisgau! Wat hebt gij al niet doorgestaan. Maar nu luiden de klokken den avond in en wij scheiden van het historische gebouw, om, na een blik te hebben geworpen op de door Aartshertog Albrecht van Oostenrijk in 1460 gestichte Akademie, ons langs het fraaie ‘Siegersdenkmal’ te begeven naar den stadstuin en het Slot, wegen die altijd een vroolijke wandeling opleveren.
Spoedig ziet men de stad voor zich liggen met haar smalle straten en puntige geveldaken, en de rookwolkjes, zwevend boven de schoorsteenen. - En daar, waar eens een wachttoren uitzag over de Rhijnvlakte, naar den Keizersstoel en de Vogezen, werpen ook wij onze blikken in het rond.
Achter het Vogezenwoud verdwijnt de zon, wier laatste stralen den Munstertoren vergulden. Links ruischt de Dreisau en ginds keeren vroolijk zingend en juichend als voorheen de Freiburgers en de vreemdelingen uit het Sterrenbosch en andere mooie punten huiswaarts.
De zonneschijn lokte hen naar buiten, want de boomen bloeien, en op de bergen, die de stad in een halven cirkel omringen, staat de donkere denneboom als verjongd.
Ja, hier heeft de natuur haar schatten in vollen rijkdom rondgestrooid.
Terwijl wij langzaam van de hoogte afstijgen, begint
het verkoophuis.
in den stadstuin de stadskapel te spelen en niet lang duurt het, of in de donkere laantjes, onder het dichte loof der boomen flikkeren de geheimzinnige lichten der bonte ballons.
Bij honderden wordt daaronder gewandeld, de jongeren licht gekleed, de ouderen, deftig, degelijk. De burgerij is rijk vertegenwoordigd, ook vele vreemden vindt men hier; wij hooren Engelsche en Fransche klanken; militairen en studenten ontbreken evenmin.
't Is een tooverachtig tooneel, ginds het slot, in welks gebouwen het eene licht na het andere opvlamt, hier dat gewarrel van menschen, die verblindend witte standbeelden, de rijkdom aan bloemen, het van een zacht glooiende hoogte neerstortende watervalletje, de vijver met de zwarte zwanen, de in alle kleuren schitterende straal der springfontein.
De ouderen deelen elkander na den arbeid van den dag hun ervaringen mede, vertellen reisavonturen, beschrijven den vreemdeling gemakkelijk uit te voeren tochtjes naar het ‘Höllenthal,’ naar de Bodensee of naar Zwitserland. En terwijl zij in gedachten zoo snel als de wind voortvliegen op de Gotthardbaan, ondernemen de jongeren - maar niet in gedachten alleen - tochtjes naar het rijk van Cupido.
De Freiburger meisjes moeten dan ook zoo buitengewoon lieftallig en aantrekkelijk zijn, ten volle der parel van Breisgau waardig.