De Huisvriend. Jaargang 1896
(1896)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Geschiedenis van een Londenschen Omnibus.
| |
[pagina 203]
| |
prietor's Association, Railway Busses en talrijke ‘pirate’ omnibussen en particuliere ondernemingen. Hierbij komen nog een ontelbaar aantal trams (die alleen op rails loopen), halfpenny-omnibussen en trams met één paard. De meesten van ons kennen zeker wel de verbazend groote parapluie, die de wagens van de Metropolitan Railway kenmerkt, de meer bescheiden ster van de District Railway of de vlag van de Road Cars en den bezem, die gedurende eenigen tijd gevoerd werd door de werkstakers van de L.G.O.C.L. - die ongelukkig doet denken aan een soortgelijk zinnebeeld, dat door den Hollandschen admiraal Tromp geheschen werd en den Engelschen nog steeds een doorn in 't vleesch is. De wagens van de ‘London General’ dragen geen bijzonder kenteeken, dat hen onderscheidt, behalve het opschrift van den naam der maatschappij, wat van groot voordeel is voor de ‘pirates,’ die dat merk nagenoeg op dezelfde wijze namaken, om een ieder, die er niet bijzonder op let, te misleiden. ‘London General Post Office’ zijn gewoonlijk de woorden, waarmede zulk een opschrift begint en zoodoende verschalken zij den plattelandsbewoner, dien men verwezen had naar een ‘London General’, en het gevolg daarvan is, dat de vracht gewoonlijk het dubbele bedraagt, of anders, dat hij, na betaald te hebben, om naar zijne plaats van bestemming te gaan, die min of meer ver verwijderd is, tot de ontdekking komt, dat de omnibus ‘op dezen weg niet verder gaat.’ Men heeft getracht dit laatste geval langs wettelijken weg tegen te gaan, maar de moeilijkheid is nu weder opnieuw gerezen, door een wiel, dat kwalijk gaat, - altijd nadat de vracht betaald is. Dit veroorzaakt oponthoud; de passagiers, het wachten moe, gaan in een anderen omnibus en dan begint het spelletje weder van voren af aan. Bij dubbele-vracht-omnibussen, worden knorrige passagiers verwezen naar het vrachtbord, waarop zij zullen zien, dat wat er, zooals van Piccadilly naar Oxford Circus, als 1d uitziet, in werkelijkheid een dikke zwarte 1 is met een vaalgrijze 2 er overheen geschilderd. Sommige ‘pirate’ conducteurs gaan zelfs zóó ver, dat zij zelfs een riem en een tasch dragen, in navolging van de Bellpunch en de ticket-rol van de omnibussen der maatschappijen. Alle omnibussen, die niet aan de welbekende maatschappijen behooren, staan bekend als ‘pirates’, maar het is niet meer dan billijk te vermelden, dat bij vele van hen de vracht volgens het reglement is. Apropos van ‘pirates’, onlangs hoorde ik eene oude dame tot eene vriendin zeggen, toen die naar een ‘Road Car’ met een eenigszins oude vlag uitkeek: ‘Neen, je moet niet in dezen omnibus gaan, het is een “pirate”; zie je dan niet de zwarte vlag!’ en aanstonds gingen ze in een ‘London General Post Office enz.’ die in de verte aankwam. De ‘pirate’-conducteur is gewoonlijk, zooals zijn naam reeds aanduidt, een stug mensch met een langen baard en een zuur uiterlijk, en oude dames stooten hem nooit in den rug; ter vergoeding waarvan hij ze dan naar alle gedeelten van Londen brengt, en heen en terug meteen. Het leven van een conducteur kan niet onder de gelukkigste worden gerekend; zijn begrip van hemel is waarschijnlijk eene plaats, waar geen vrouwen zijn! Dit onhoffelijke denkbeeld is gebaseerd op de wijze, waarop van drie vrouwen, die naast elkander wonen, ieder van hem verlangt, dat de omnibus bij hare deur zal stilhouden, zonder rekening te houden met de ongelukkige paarden, die men waarschijnlijk gedurende acht jaar in plaats van vijf zou kunnen gebruiken, wanneer de passagiers alleen uit mannen bestonden. Mannen kunnen natuurlijk gemakkelijker in een in beweging zijnden omnibus in- en uitstappen, maar het is een treurig feit, dat het juist de mannen zijn, die de paarden het meest sparen, niettegenstaande het bewezen is, dat de groote meerderheid der leden van de R.S.P.C.A.Ga naar voetnoot1) vrouwen zijn. Onlangs vertelde een conducteur, die een grooten afkeer van het vrouwelijke geslacht had, mij eenige zijner wederwaardigheden met vrouwelijke passagiers. Hij rangschikte ze van het lichtgeraakte juffertje, dat, zooals gewoonlijk, haar beurs vergeten heeft en nu op crediet wil meerijden, tot de dame, die tot de ontdekking is gekomen, dat zij in een omnibus is gestapt die een verkeerde richting ingaat, en een politieagent dreigt te roepen, tenzij de omnibus haar brengt, waar ze moet zijn. Treurig bleef hij stilstaan bij een vrouwelijke passagier, die parapluie en zonnescherm draagt en wier eerste beweging bij het instappen van den wagen is, genoemde voorwerpen met hevige kracht naar de andere zijde van den omnibus te werpen, het aan hem overlatende om het bij de beschadigde passagiers te vereffenen, en grievende dingen vertelde hij van eene andere vrouw, die den omnibus had doen stilstaan en iemand zond om voor haar den prijs van eenige kleedingstukken te vragen, die voor een winkelraam lagen uitgestald. Hij had nog veel meer te vertellen, maar hierbij laat ik het. Zekere punten van Londen zijn de centra, van waar de omnibussen en trams als stralen uitgaan. De ‘Elephant and Castle’ in Zuid-London is wel het voornaamste onder hen, daar zes wegen, ieder met hun omnibus- of tramdienst hier samenkomen. De ‘Elephant’ zelf is een heel gewone kroeg, vroolijk gelegen op een plein, dat als bezaaid is met koolstronken en omringd met vischstalletjes; en niet ver daarvandaan bevindt zich de nu historisch geworden Old Kent Road. Verder zijn het belangrijkst de ‘Angel,’ Islington, Charing Cross, Piccadilly Circus, en andere plaatsen, te zeer bekend, dan dat het noodig zou zijn eene beschrijving of illustratie van ze te geven. Hammersmith Broadway, de ‘Weaver's Arms,’ King's Cross, de ‘Salisbury’, deze en vele andere hebben hunne voornaamste inkomsten van de omnibussen. De ‘Salisbury’ is een groote plaats, waar de Road Cars afrijden. Plaatsen als de ‘Queen of England’ en de ‘Crooked | |
[pagina 204]
| |
het uittrekken der kudde. Naar F. Courtens.
| |
[pagina 206]
| |
De “Elephant and Castle”.
Willet’ vormen het Ultima Thule van het omnibusverkeer en naast deze bevinden zich de loodsen en stallen, die natuurlijk aan de alomtegenwoordige L.G.O.C.L behooren. Van deze punten rijden trams, die de verder gelegen voorsteden daaraan verbinden. De ‘Crooked Willet’ in Upper Clapton is al een zeer vreemde soort van plaats; een passagier tusschen deze plaats en de ‘Weaver's Arms’ is zoo zeldzaam, dat de man, die nog verder wil reizen en een kaartje vraagt voor den geheelen weg, er geen krijgt voorbij de laatstgenoemde plaats. Er is een heel groote concurrentie tusschen de verschillende maatschappijen; factoryen en stallen worden met een jaloersch oog aangezien, en wedrennen tusschen hare omnibussen zijn gewone verschijnselen. Soms loopen deze wedrennen voor alle personen, die er in betrokken zijn, ongelukkig af, en wee den langzamen pruttelaar, die niet gauw uit den weg gaat. Deze zware voertuigen, de ‘linieschepen van de straten,’ te besturen is altijd moeielijk, maar de regel maakt het aldus eenvoudig: ‘The rule of the road - make way for the bigger,
But as for the small, why, we don't care a jigger.’
Wanneer bij geval een omnibus een nieuwen weg opent, verschijnt er een mededinger, die den eerste door concurrentie tracht te verdrijven. Een tijd lang hebben twee blauwe omnibussen tusschen King's Cross en Chamberwell gereden, elk trachtende den ander in 't rijden steeds voor te zijn, en wanneer ten laatste langs ieder gedeelte van den weg nog drie omnibussen komen te loopen, moet er één noodzakelijk geld verliezen, want een omnibus aan te leggen en aan den gang te houden kost veel meer, dan de meeste menschen oppervlakkig denken, en de voordeelen hebben veel kans op de meeste wegen nadeelen te worden, tenzij het onderhoud van de paarden zeer goedkoop is. Eene andere soort van omnibuswedstrijd is die van den passagier, die na den hoek te hebben bereikt, juist nadat de omnibus is weggereden, nu al roepende de straat inloopt, onder het naschreeuwen der kleine jongens en het aanmoedigende: ‘Zet er maar een stapje op, mijnheer!’ van den conducteur. Passagiers zijn altijd zeer volhardend in hunne pogingen om tijd uit te winnen, door te trachten den eersten den besten omnibus, dien zij gemakkelijk kunnen bereiken, in te halen, en ik herinner mij eens iemand te hebben gezien, die op Holborn een omnibus eenige honderden yards hard achternaliep. Bij de Tottenham Court Road gekomen, had hij den omnibus bereikt. ‘Marble Arch’ vroeg hij hijgend, terwijl hij in de armen van den conducteur viel. ‘Neen, Piccadilly Circus, u moet den omnibus hebben, waar u vandaan is geloopen,’ antwoordde de conducteur met een sarcastisch lachje. De laatste tram of omnibus is altijd het tooneel van groote beweging; dan is er een dolzinnige toeloop van passagiers om de leege plaatsen te vullen - gewoonlijk is er plaats genoeg voor wel tweemaal zooveel personen, maar dit is iets, wat nooit in hunne hersenen opkomt. Over de verscheidenheid van vorm en uiterlijk der omnibussen zou veel gezegd kunnen worden, maar daar de wagen zelf de meeste menschen absoluut niets kan schelen, als deze hen maar brengt, waar zij heen willen, zoo is het maar het beste hierover te zwijgen; echter op gevaar af van langdradig te worden, zou ik willen wijzen op het groote voordeel van den modernen omnibus met zitplaatsen bovenop (‘garden-seat’) boven den ouden omnibus met trapsgewijze zitplaatsen achter den koetsier (‘knife-board’), hoewel laatstgenoemde omnibussen zeer betreurd worden door hen, die dagelijks van denzelfden omnibus gebruik maken en een zekere plaats naast den koetsier als hun eigen speciale plaats beschouwen. Sommigen hebben de opmerking gemaakt, dat de omnibus met plaatsen bovenop, en als gevolg daarvan de afhellende afscheiding van den koetsier, een nieuwe type van Jehu heeft doen ontstaan met een knorrig humeur en heelemaal niet op Sam Weller lijkend. Als | |
[pagina 207]
| |
dit waar is, dan zal de L.C.C. ongetwijfeld trachten in lateren tijd de zaak weer in orde te brengen. De ‘knife board-omnibus’ heeft bepaald nadeelen; iedereen krijgt stompen van den ander bij het naar boven of beneden komen van het dak, de vier plaatsen naast den koetsier kunnen alleen door een gevaarlijken klim bereikt worden, en wanneer een corpulent heer bij het naar beneden dalen van zulk een plaats in een volle straat afspringt, kunnen er licht ongelukken gebeuren. De oorsprong van de uitdrukking ‘knife-board’ is onbekend; sommigen beweren dat het dien naam te danken heeft aan de plank, waarop de Jehu zijn beenen laat rusten, terwijl weer anderen van meening zijn, dat het eene verbastering is van ‘knave-boared’, wat betrekking heeft op hem, die naast den koetsier zit en naar zijn praatjes luistert. Behalve de schikking der plaatsen, is er in de omnibussen nog plaats genoeg voor vele dingen, die vatbaar zijn voor verbetering; ongetwijfeld zou het zeer aangenaam zijn, wanneer er iets gedaan werd, om het horten en stooten der wagens te voorkomen, en luchtbanden zijn in 't verschiet. Met hen zal waarschijnlijk de electrische omnibus komen, waarover in 1890 gesproken werd en waarmede in Londen reeds de proef is genomen. In Duitschland heeft men ook reeds benzine voor de omnibussen gebruikt. Weenen heeft omnibussen, waarin gerookt mag worden, verdeeld in twee afdeelingen, met een deur tusschen de wielen, en daar deze reeds door de directeuren van de ‘London General’ zijn onderzocht, is het werkelijk te verwonderen, dat zij nog niet hier zijn ingevoerd. Het denkbeeld van de omnibussenDe laatste bus.
hebben wij aan de Franschen te danken, en men zal zien, dat het voertuig, dat door een zekeren Shillibeer in London werd ingevoerd, niet heel veel verschilt van den hedendaagschen omnibus. De L.G.O.C.L. werd ongeveer veertig jaar geleden opgericht en hare omnibussen waren elk jaar werkelijk dezelfde als die, welke men nu nog gebruikt, behalve de vorm van de trappen, waarmede men het dak bereikt. Men kan niet zeggen, dat er snelle verbeteringen zijn aangebracht, en wanneer er eens een flinke verandering komt, zal deze waarschijnlijk oorzaak zijn, dat men alles van den omnibus wegneemt, zooals wij dien kennen. Het plaveisel in de city kan eigenlijk niet eens meer de voetgangers houden, en het is niet onredelijk te veronderstellen, dat het omnibussenverkeer langzamerhand naar onder of boven den grond zal worden verbannen. Ongeveer ter hoogte van de eerste verdiepingen zouden voetpaden kunnen worden aangelegd, ter weerszijde waarvan electrische trams liepen; lifts moesten hier en daar worden gemaakt, die iedereen naar hoogere stations brachten, waartusschen dan luchtschepen dienst moesten doen of bestuurbare ballons moesten vliegen. Wellicht zal de dag nog eens komen, dat de beweegbare straat, die men maar heeft op te stappen, om tien mijlen per uur te worden voortgeplaatst, blijken zal dan nog iets meer te zijn dan de droom van een Duitsch ingenieur. De vorm van onze straten staat nu het practisch gebruik daarvan in den weg, maar er is volstrekt geen reden, waarom de omnibus niet evengoed zou kunnen loopen in ondergrondsche gangen, goed geventileerd en door water in beweging gebracht. Laat ons echter van onze droomen der toekomst naar het werkelijke leven terugkeeren; dit stuk zou alleszins onvoldoende zijn, wanneer wij niet even bij de omnibusvrachten stilhielden, zoowel wat gewone nieuwsgierigheid op dit punt betreft, als ten genoegen van hen, die willen weten, waar zij het meest voor hun geld kunnen krijgen. De langste weg, dien men voor een penny aflegt, is van Hammersmith naar Sloane Street. Andere afstanden van twee mijlen of meer, die men voor een penny aflegt, zijn: Liverpool Street naar Tottenham Court Road, Chancery Lane naar Victoria, Tottenham Court Road naar Chapel Street. Naast deze kunnen gevoegd worden Queen's Road naar Notting Hill Gate, dat een afstand is van iets meer dan | |
[pagina 208]
| |
500 Yards, of Gray's Inn Road op den hoek van Holborn naar het einde van Chancery Lane, dat nauwelijks een halve mijl ver is. De eerste omnibus.
De langste weg, dien de omnibussen van de L.G.O.C.L. afleggen, loopt van Fulham naar Old Fort; de kortste die van Highbury Warn naar Highbury Place. De Road Cars-lijnen variëeren van dertien tot zeven mijlen in lengte. Volgens de politie-verordeningen moet elke omnibus eens per jaar opnieuw goed nagezien en gerepareerd worden; en daar dit ongeveerHet omnibushospitaal.
een maand in beslag neemt, zoo heeft de London General gewoonlijk ongeveer tachtig omnibussen in het hospitaal. In de fabriek te Islington kan men omnibussen van allerlei soort en modellen zien, van de totaal versleten veteraan, tot het laatste ding uit de schilderswerkplaats, spiksplinternieuw in al de heerlijkheid van zijn schitterende kleuren. Eene rij nieuw geschilderde omnibussen maakt een prachtig effect van kleuren-schakeering; de kleuren, hoewel helder, zijn niet te scherp en vormen bepaald een harmonisch geheel. Ook half voltooide omnibussen kan men hier zien, soms niets meer dan een geraamte zonder paneelen, soms geheel gereed op het schilderen en bekleeden na. Het is mij volkomen gelukt te ontdekken, waarom de wielen van de omnibussen geel geschilderd zijn. ‘Omdat zij 't altijd geweest zijn, daarom is het onze kleur,’ gaf een der employés mij ten antwoord. De trams zijn in dit stuk een weinig op den achtergrond getreden, maar met dat al zijn het niet meer dan omnibussen op rails. Zij kunnen meer aanspraak maken op oudheid, daar het denkbeeld van de trams reeds van het jaar 1602 dagteekent, hoewel de wagens voor passagiers niet eerder dan in 1832 gebruikt werden. De eerste rails waren van hout; ijzer werd eerst in 1767 gebruikt. Heden ten dage kan men op Hay Tor, Dartmoor, nog de overblijfselen zien van een ouden tramweg. De rails bestaan uit blokken graniet, ongeveer ter breedte van een voet, en ruim honderd jaar geleden werd deze tramweg het eerst gebruikt voor het vervoer van steen. A propos van trams, onlangs kwam een passagier in moeilijkheden, omdat hij de vracht niet betaald had in een van de trams met één paard, waarin de passagier zijn vracht te betalen heeft in een bus in den hoek. Hij verklaarde, dat hij het voor een liefdadigheidsbus had aangezien, en dat hij er voor bedankte om iets te geven buiten zijn eigen kerspel. Het schijnt wel, alsof men in Londen minder voor de bij ons met recht zoo populaire trams, dan voor de omnibussen gevoelt, ofschoon men zou zeggen dat er in de eene even weinig poëzie zit als in den ander. Echter zal hij, die op een schoonen zomermorgen | |
[pagina 209]
| |
een lange reis op het dak van een goed bespannen omnibus maakt of ‘volksrijtuig met twee paarden’, zooals hij niet zonder grond genoemd wordt, tot de ontdekking komen, dat er een eigenaardige gezelligheid in zit, die den omnibus alleen eigen is. Hij zal de menschelijke natuur aanschouwen, zooals hij ze nergens zal te zien krijgen, en dingen van Londen leeren, die hem vroeger onbekend waren. Van de groene boomen, die rondom de villa's in de voorsteden staan, voorbij parken en statige heerenhuizen, door drukke straten, wemelend van het stadsleven, al verder en verder, mijlen ver, voorbij huizen, winkels en menschen, al voller en vuiler, totdat hij ten laatste eindigt in de hopelooze ellende van Oost-Londen. Dit en veel meer zal hij zien, maar om het te gevoelen, moet hij er niet aan gewoon zijn. |
|