Maar ook het wilde karakter van het landschap gaat bij nadere beschouwing verloren. Wij zien hier een verbazend rijken plantengroei. De wijnstok is tot hoog op de rotswanden aangeplant, waar men nog maar eenigszins aarde kon aanbrengen. De olijfboom groeit hier in rijken overvloed, evenals de vijg; de cypres teekent zich af tegen de blauwe lucht, de laurier groent en de oranjebloesem geurt; rijke velden strekken zich uit, en bloemen schitteren met hun bonte kleuren langs de bloeiende hagen, als nieuwsgierige, vroolijke oogen.
Men ziet dadelijk dat hier niet alleen het stilet, dat de mannen aan den gordel dragen, wordt gezwaaid, maar ook dat vlijtige handen ploeg en hakbijl krachtig hanteeren.
De wegen, die zich in goeden toestand bevinden, zijn overal levendig en vroolijk; hier draven zwaarbepakte, geduldige ezels, daar rijdt men op paarden, hier ontmoeten elkander zwaar beladen wagens en karren - men roept elkander toe, men doet vragen over en weer, maar geen liedjes, geen fluiten bij het werk, geen vroolijke volksfeesten, dat schijnen de Corsikanen niet te kennen en er ook niet van te houden.
Ook de troepen soldaten gaan in hun roode broeken en blauwe jekkers stiller voort dan ergens anders, zoo komt het ten minste den vreemdeling voor.
En geen vogel fladdert op de takken of laat zijn kwinkeleerend stemmetje hooren - dat is een gemis, overal in het Zuiden, waar zij de buit worden van ieder die een geweer weet te handhaven - en in plaats van aan hun gezang, vergast men zich aan hun vleesch.
Een spoorweg verbindt de beide hoofdsteden van Corsika, Ajaccio en Bastia.
Maar toch bieden nog altijd de woeste bergpassen tallooze schuilhoeken aan, en zelfs den oppervlakkigsten blik zal het treffen dat het hier niet gemakkelijk zal zijn iemand te vinden - 't is overal nog hetzelfde natuurtooneel, dat Prosper Mérimée ons in zijn ‘Colomba’ zoo meesterlijk schildert.
Iets waardigs en ernstigs ligt er verspreid over de bevolking, die zich geheel in het zwart kleedt. De gestalten zijn meest van middelmatige grootte, gespierd en slank; donkere oogen zien u aan uit de matgeel getinte gezichten, verstandig, ernstig en bescheiden.
De vrouwen dekken het hoofd met zwarte, vierkante, zijden doeken, die het zeer schilderachtig omlijsten; dragen zij stroohoeden, dan zijn die nog omwonden met zwart lint. Geen kleur ziet men aan haar, zooals zij langzaam door de straten gaan of op ezels van buiten komen aangereden om haar waren op de markt te verkoopen of zelf inkoopen te doen; natuurlijk ziet men bij de hoogere standen algemeen de moderne dracht.
Vele heiligenbeelden, kruisen en kleine kapellen staan op de hoogten, en het staat goed als zulk een in het zwart gekleede vrouw zich uit haar godsdienstoefening opricht, een seconde stilstaat en den blik naar de zee richt.
Vele dezer gedenkteekenen zijn opgericht ter eere der overledenen, die op deze plaatsen hun dood vonden - verongelukt, vermoord, offers der vendetta.
De landtaal op Corsica is nog steeds een zeer verstaanbaar Italiaansch, ofschoon men in Ajaccio bijna algemeen Fransch verstaat, waarin dan ook de openbare kennisgevingen enz. plaats hebben.
Het rotseneiland heeft aan zijn kusten, die naar den kant van Italie afglooien, veel scheepsvolk zien landen. - Phoceërs, Etruskers, Carthagers en Romeinen hebben het bezeten en er koloniën gevestigd. Vandalen en Saracenen hebben hun lansen in den grond gestoken, voor elken voet aarde heeft men hier gestreden, zij is letterlijk met bloed doorweekt.
En zoo is ook de bevolking een vermenging van allerlei rassen en hun eigenaardigheden; waaruit misschien de trots, de heftigheid, de wraakzucht en de valschheid, die men den Corsikanen toeschrijft, voortkomen.
Genua la Superba, de machtige Dogenstad, was lang bezitster van het eiland. Frankrijk en Engeland streden er om, en toen kwam de ‘groote, kleine Corsikaan’ hier ter wereld - hij, die een wereld bedwingen zou.
Messalina, de beruchte keizerin, liet zich eens de meest woeste en verlaten plek der aarde noemen en zond toen haar vijand Seneca in verbanning naar Corsika, waar zich toen nog slechts twee kleine nederzettingen Aleria en Mariana bevonden, die aan de Oostkust lagen.
Acht jaren lang had de wijsgeer den tijd, in zijn eenzaamheid na te denken over den haat der schoone vrouw en met smachtend verlangen dagelijks naar de kusten van Italië te staren, totdat het medelijden eener andere keizerin, Agrippina de jongere, hem weder naar Italië terugriep.
Het is een wonderlijk schouwspel, dezen deftigen geleerde tusschen deze beide vrouwen, de zedelooste en wraakzuchtigste van haar tijd, te zien staan.
‘De Corsikaan is een leugenaar en godloochenaar,’ zegt Seneca van de toenmalige eilanders.
En later, hoe haalde men in Parijs de schouders op over den ‘petit Corse Bonaparte’ en glimlachte over zijn hoogvliegende plannen, toen hij nog maar een gewoon generaal was, zittend aan de voeten der schoone Josephine de Beauharnais.
Eerst ten tijde van Napoleon's grootheid is Ajaccio tot hoofdstad van het eiland verheven - tot dien tijd, ook toen Paoli, als president der kleine republiek, zich een tijd lang tegen de Genueezen, Engelschen en Franschen staande hield, was Corte de zetel der regeering.
In Corte, dat in het midden van het eiland, aan de Taniguano, de belangrijkste rivier, ligt, verheft zich ter eere van Pasquale Paoli een bronzen standbeeld.
Aan Napoleontische herinneringen is Ajaccio rijk; de groote landsman leeft in den mond des volks. Zij weten allen, dat hun klein, vroeger onopgemerkt eiland, dat slechts een twistappel was voor de kustvolken, door zijn heldendaden in de wereldgeschiedenis is ingeschreven.
Zij houden dan ook zijn nagedachtenis in hooge eer.
Op de groote markt staat een monument ter eere van Napoleon, dat hem voorstelt als eersten Consul en een fontein bekroont.