Prins Willem George Frederik van Oranje-Nassau.
Met drie afbeeldingen.
De naam van dezen in Padua jong gestorven Hollandschen Prins is in de laatste weken in aller mond geweest; het plan van het overbrengen van zijn stoffelijk overschot naar de grafkelders der Oranje-Nassau's in Delft, bracht zijn aandenken bij het tegenwoordig geslacht weer in herinnering.
Zooals men weet was prins Frederik de broeder van onzen eersten koning Willem I; deze veelbelovende vorst bereikte slechts den ouderdom van 24 jaren; hij volgde zijn vader, Stadhouder Willem I, in de verbanning en nam dienst in het Oostenrijksche leger, waarin hij weldra, ondanks zijn jeugd, met de waardigheid van Veldmaarschalk werd bekleed.
De archieven van Weenen, Berlijn en Londen, zijn eenstemmig in zijn roem. Lord Malmesbury, de beroemde diplomaat, beweerde dat zijn talenten die van zijn ouderen broeder nog verre overtroffen. De minister Thuijnt, te Weenen, was ook vol lof over den Hollandschen prins en stelde reeds in Juni 1798 voor, hem met het opperbevel over het Oostenrijksche leger in Italië te belasten.
De gezondheid van den prins was echter zeer zwak ten gevolge van een nimmer genezen verwonding, ontvangen bij Werwick den 13 September 1793. Hij verliet den 28 April 1798 Engeland, waar zijn ouders in ballingschap leefden, weinig vermoedend hoe het een afscheid voor het leven zou zijn, dat hij nam van hen en van de Engelsche prinses Marie, die in stilte met hem verloofd was en voor wie hij een groote genegenheid schijnt gekoesterd te hebben. Over Brunswijk, waar zijn zuster, prinses Louise, woonde, begaf hij zich naar Weenen, waar hij op een wandelrit in het Prater van het paard viel en ongelukkig op de oude wond in zijn rechterschouder terechtkwam. Hoewel nog niet bekomen van dit ongeval, vertrok hij naar Padua, om de aldaar gelegerde troepen in oogenschouw te nemen. Reeds een maand later keerde hij naar Weenen terug om verslag van zijn bevindingen te doen.
Den 14 November 1798 werd hij officieel benoemd tot opperbevelhebber van het Italiaansche leger, een groote onderscheiding, maar tevens ook een zware last voor zijn zwakke schouders; niettegenstaande het ongunstige weder begaf hij zich dadelijk op reis en bereikte na een zwaren tocht langs bergpaden en door gedeeltelijk overstroomde streken den 27 November Padua, waar hij zijn hoofdkwartier nam ten huize van markies Gabriel Orologio. Hij nam met de grootste energie zijn plichten waar en scheen onvermoeid in de uitoefening daarvan. Maar hierdoor vergde hij te veel van zijn afgetobd lichaam; de voor Italië ongewoon lage temperatuur in den winter van 1799 werkte slecht op zijn zwakke borst, en hij had de grootste moeite zich staande te houden. Toch ontzag hij zich niet in een kouden nacht per trekschuit de reis te maken naar Venetië, waar hij den 21 December over de troepen een wapenschouwing hield; eindelijk werd de koorts zoo hevig dat hij zich moest nederleggen; nog verzuimde hij zijn werkzaamheden niet, liet zich van alles op de hoogte houden en schreef zelf aan zijn familie.
Maar de koorts werd steeds heviger, en nu en dan kreeg de zieke zelfs stuipen. Zijn trouwe vriend, De Perponcher, en zijn lievelingshond Krebs, verlieten zijn legerstede niet. In Padua koesterde men de grootste sympathie voor den zieken opperbevelhebber; in de kerken werd driemaal daags voor zijn herstel gebeden. De geneesheeren verdrongen zich om zijn legerstede, het mocht niet baten, den 6 Januari 1799 gaf hij den geest; de namen van zijn moeder en prinses Marie waren de laatste, die hij fluisterde. Hij stierf in de armen van De Perponcher, die eenige vlokken van zijn hoofdhaar afknipte om aan zijn dierbaren als herinnering te kunnen overhandigen.
Met de grootste eerbewijzingen werd hij begraven in het toenmalige klooster der Eremitani. Groote droefheid overstelpte zijn ouders, maar vooral zijn moeder en zuster. Het duurde lang vóórdat zij het verlies van hun dierbaren ‘Frits’ te boven kwamen; al hun ge-