| |
Vorstin Sonia.
Naar het Engelsch van Julia Magruder.
Met illustratiën. (Vervolg van blz. 59.)
VIII.
De dag na het huwelijk, toen het bruidspaar Parijs verlaten had met den eenen trein en haar moeder en zusters met een anderen, en Harold uitgegaan was om eenige zaken af te doen, waarvoor hij toch naar Parijs had moeten komen, beval Martha, die nu vrij beschikken kon over het rijtuig, den koetsier vóór het atelier te wachten, terwijl zij naar binnen ging om te zien of de vorstin er was.
Het bevestigde een vermoeden, dat zij op de eene of andere manier in 't hoofd gekregen had, toen zij merkte dat haar vriendin afwezig was.
Nauwelijks een blik werpend op het model en de bezige studenten, ging zij heen, stapte weer in het rijtuig en beval den koetsier naar de Rue Presbourg te rijden.
Zij begaf zich dadelijk naar de bijzondere vertrekken der vorstin en vond haar in het half duister liggen op den divan, zooals zij haar vroeger eens gezien had; maar nu waren er geen tranen, noch eenig spoor daarvan.
‘Ik heb dezen keer echte hoofdpijn gehad,’ zeide zij, haar vriendin met een glimlach de hand reikend; ‘maar 't is toch beter dan het was en ik ben blij je te zien.’
‘Waart ge bij het trouwen?’ was Martha's levendige vraag, toen zij haar vriendin gekust had en naast haar kwam zitten.
‘Ja, ik was er,’ zeide de andere haastig; ‘wat zag je er lief uit in je bruidsmeisjeskostuum en Alice is toch werkelijk heel mooi!’
Zij vroeg zich af, wat Martha denken zou als zij de waarheid wist, dat zij haar en Alice even weinig had gezien, als waren zij er niet bij geweest.
‘En heeft u Harold gezien?’ was de volgende vraag.
‘Ja, ik zag je pronkstuk der schepping,’ klonk het antwoord op lossen toon gegeven.
Martha's gelaat betrok; maar zij was te ernstig gezind om spoedig te worden afgewezen en ging voort:
‘En wat denk je van hem? O Sonia! plaag mij niet.
| |
| |
Je weet van hoeveel belang 't voor mij is - wat je van Harold denkt. Zeg 't mij, lieveling, en lach niet!’
In antwoord op deze dringende uitnoodiging werd het gelaat harer vriendin ernstig. Zij keek echter niet naar Martha, maar bond haar lange haren op, terwijl zij antwoordde:
‘Me dunkt dat hij knap is, en dat zijn gezicht tegelijk verstandig en krachtig schijnt. Ik begrijp dat je zooveel van hem houdt. Ik vond niets op zijn gezicht, in zijn houding of uitdrukking, dat in 't minst onwaardig was van het ideaal dat je in hem ziet. Daar! stelt je dat tevreden?’
Zij nam Martha's kin tusschen haar duim en voorsten vinger en voor een seconde ontmoette zij haar vollen blik. Nu stond zij haastig op en liep door de kamer. Toen zij terugkwam, scheen zij iemand die geheel en al op haar hoede is en bewust van haar opgewassenheid tegen alle omstandigheden. Zij keerde niet naar den divan terug, maar ging op een kleinen stoel zitten.
Martha, die schitterde van genoegen bij het hooren van den lof, door haar heldin toegezwaaid aan haar held, was van plan haar voordeel er uit te zoeken.
‘Och, wil je terugnemen wat je gezegd hebt en toelaten dat ik hem hier breng om kennis met je te maken - och toe, Sonia!’ smeekte zij vurig; ‘wij houden de kamers voor een paar weken, Harold en ik en wij drieën konden zoo'n idealen tijd hebben - zulke aardige dineetjes en tochtjes. Zooals de zaken staan voor je beiden vind, ik het een reden te meer om mekaar te leeren kennen. Ge zoudt zulke goede vrienden worden. Ik verbeeld mij, dat een ware vriend zoo'n troost voor je zou zijn. Me dunkt je bent gemaakt voor die soort van cameraderie zoo goed als voor liefde. En wat 'n troost zou de vriendschap van zulk een vrouw als jij zijn voor Harold. Ik wil het je wel bekennen, Sonia, dat ik eens dacht, hoewel gij vorstin zijt en hij maar een eenvoudige Amerikaan, dat gij en Harold eens, al was het dan ook na jaren, iets voor elkander kondet worden. Maar ik zie dat het onmogelijk is, voor je beiden. Ik heb gisteren met Harold gepraat en hij is evengoed gebonden door zijn verleden als gij door het uwe. Dus is er geen gevaar in zoo'n omgang, Och, Sonia, stem je er in toe?’
Er lag groote ernst en vastberadenheid in de stem der vorstin, toen zij met nadruk antwoordde:
‘Martha, luister naar mij! Ik wil dat je dat idee uit je hoofd zet, dadelijk en voor goed. Je zult dit bepaald doen, als ik je zeg hoe 't mij verdriet doet en onzen omgang moeilijk maakt. Je vergist je erg, door te denken, dat ik behoefte of verlangen heb naar de vriendschap van een man. Je moet mij gelooven als ik je zeg dat ik stervensmoede ben van mannen. Een van de redenen waarom ik mij zoo geheel heb teruggetrokken van de wereld, is, dat zij mij zoo vernederen met hun aanbiedingen van wat zij en jij vriendschap noemen. Ik had vroeger vrienden en weet wat zij beteekenen. Terwijl ik getrouwd was, was mijn - ik bedoel de man met wien ik getrouwd was - mijn vriend. Sedert ik hem verloor, heb ik er geen andere gehad.’
Zij stond op en ging door de kamer; haar toon was zoo beslist, dat Martha voelde dat zij niets meer zeggen kon en met een zucht gaf zij ook dezen droom op.
Een oogenblik later kwam de vorstin terug met twee photographieën, die zij uit een lade had genomen.
‘Ik heb naar eenige oude platen gekeken van morgen,’ zeide zij; ‘dit werd van mij genomen toen ik nog een meisje was en aan het Engelsche hof werd voorgesteld.’
Zij zweeg, terwijl Martha, die naar het portret zag van een mooi, jong meisje in hofkostuum met veeren en sluier op het hoofd, opgewonden woorden van lof sprak; toen gaf zij haar het andere portret, kalm zeggende:
‘Dit werd genomen in mijn bruidstoilet, een paar dagen na mijn huwelijk.’
Haar manier verried een onderdrukte opgewondenheid, maar zij was geheel onvoorbereid op den indruk, dien deze photographie op Martha maakte.
Het meisje vestigde er haar oogen op met een soort van gretig genot, en terwijl zij kort en haastig ademhaalde, beefde de hand, waarin zij het portret hield.
‘Ik zie het wel,’ riep zij uit. ‘O Sonia, waart ge ooit zoo gelukkig als hier? Waar zaagt ge naar, met uw hoofd zoo verlangend heen gekeerd?’
‘Ja, ik was eens een gelukkige prinses, mijn lieveling! Maar je bent een zonderling schepsel, Martha! Niemand dan jij heeft er ooit aan gedacht mij die
“O Sonia, waart ge ooit zoo gelukkig als hier?”
| |
| |
vraag te doen, dus werd mij ook de verlegenheid bespaard om er op te antwoorden.
Nu je het mij vraagt, zal ik je zeggen dat ik naar mijn man keek. Terwijl de photograaf mij op allerlei manieren liet poseeren, wachtte mijn man op mij. Ik dacht dat hij niet in de buurt was, maar ik hoorde een courant ritselen en keek snel om, en zag hem zitten tusschen twee schutten, rustig de courant lezende. Een van die groote stroomen van hartstochtelijke teederheid, welke het gezicht van den man, dien zij liefheeft, in een vrouwenhart brengt, kwam over mij en de photograaf maakte er gebruik van om zijn instantané te maken. Ik weet niet, waarom ik jou dat vertel. Maar je zag 't dadelijk. Voor anderen die het portret zagen had het geen bijzondere beteekenis.’
Zij strekte de hand uit om de portretten terug te nemen, maar Martha gaf haar alleen het eerste over.
‘Och Sonia! laat mij dit houden,’ smeekte zij. ‘'t Is zoo'n genot voor mij er naar te kijken.’
‘Neen lieve, ik kan 't niet. Niemand dan ik zelf mag ooit dit portret zien. Ik had het jou misschien ook niet moeten laten zien. 't Was zoo'n impulsie. Beloof mij, nooit van een dezer portretten te spreken, zelfs niet tegen mij. - Wil je dat nooit doen?’
‘Nooit,’ zeide Martha, bedroefd het portret teruggevend. Haar vriendin sloot het zonder er nog een blik op te werpen in een lade weg.
Toen zij terugkwam was haar heele manier van zijn veranderd. Zij begon dadelijk te praten over haar werk op het atelier en vertelde Martha dat Etienne verlangde, dat zij een schilderij voor het Salon zou beginnen.
De voorbereidingen tot het huwelijk hadden Martha een heele poos thuis gehouden en de vorstin had haar eenige interessante nieuwtjes te vertellen. Zij was zeer vroolijk en vertelde op aanschouwelijke manier een paar van Etienne's laatste critieken, maar Martha kon haar opgewektheid niet deelen.
Het meisje ging met een bezwaard hart heen. Dit gesprek had haar beroofd van haar laatste hoop, om haar broer en de vorstin samen te brengen. Zij had een afspraak met Harold voor den namiddag, dus kon zij niet naar het atelier gaan, maar zij beloofde haar vriendin, den volgenden morgen vroeg haar daar te treffen.
Dien middag gunde zij zich het genoegen haar broer een kort verhaal te geven van haar romantische vriendschap. Zij vermeldde echter niet den naam der vorstin, alleen haar uitwendige omstandigheden.
Zooals zij gedacht had, maakte haar broeder geen bezwaren tegen den omgang en zeide haar, dat het heel verstandig was geweest, de heele zaak voor haar zelf te houden. Hij scheen volstrekt niet verwonderd dat de vorstin weigerde kennis met hem te maken, en legde Martha uit, dat zij misschien een zeer onafhankelijke en zelfstandige jonge vrouw was, die zichzelf haar eigen vrienden wilde uitkiezen, en dat zij daarom geen lust had met haar familie om te gaan of zelfs naar hen onderzoek te doen.
Martha voelde dat haar broeder alleen belang in de zaak stelde omdat het haar aanging, maar ondanks al haar geestdrift kon zij niet merken dat hij eenige bijzondere belangstelling koesterde voor de vorstin, of grooter verlangen koesterde om kennis met haar te maken, dan zij gedacht had.
| |
IX.
Een paar dagen later kwam Martha in het atelier, in een toestand van maar half verborgen opwinding. Zij had een plan dat zij met eenige verlegenheid aan de vorstin bekendmaakte. Zij begon met te zeggen dat haar broer verplicht was den volgenden dag Parijs uit te gaan, en daar het Zondag was en er dus niet op het atelier gewerkt werd, had zij den heelen dag voor zich.
‘Kom hem bij mij doorbrengen,’ zei de vorstin.
‘Och, als je komen wou en hem bij mij doorbrengen,’ zeide Martha zoo smeekend, dat haar vriendin vroolijk lachte en sprak:
‘Waarom niet?’
‘Harold neemt een vroegen trein en zal niet vóór den avond terug zijn,’ sprak Martha, ‘en 't zou zulk een genot zijn, je in mijn eigen kamer te hebben, in mijn eigen stoel zittend, op mijn eigen bed liggend, op mijn kleedjes staande en voor altijd aan al deze dingen zoete herinneringen verbindend.’
‘Natuurlijk zal ik komen - met plezier!’ sprak Sonia, met haar werk ophoudend om Martha's ingefluisterde woorden te beantwoorden.
Dus in dezen droom ten minste werd Martha niet teleurgesteld en zij ging naar huis - vol van de heerlijke verwachting dat zij haar vriendin morgen tot gast zou hebben.
Het jonge meisje werd den volgenden morgen vroeg wakker en ontbeet met haar broer, en nadat hij weg was, vond zij den tijd, om op Sonia te wachten, zeer lang. Geen bepaald uur was afgesproken en zij was bang dat de vorstin veel te laat zou komen voor haar vurige verwachting. Zij had niet gedurfd al te veel bij haar aan te dringen.
Martha had hoopen bloemen laten komen om haar kleine kamer en boudoir aantrekkelijk te maken, en zij liet Harold alles zien, vóórdat hij heenging. Hij keek er verstrooid naar, vond alles mooi, gaf haar een haastigen kus en snelde weg.
Zij stond aan het raam, dat uitzag op de Place de la Madeleine, en wachtte langen tijd in diep nadenken. De bloemenmarkt onder haar was buitengewoon vol en de dag warm en lenteachtig; het viel haar in dat er onder die schitterende massa's van bloemen eenige soorten waren, die zij nog niet had. Zij besloot dus een deel van haar tijd te besteden om naar beneden te gaan en deze te koopen.
Zij zette haastig haar hoed op, liep de trap af, ging over het plein en wandelde spoedig tusschen de bloemenstalletjes, in de schaduw der groote, mooie kerk.
Zij hield haar oog onafgewend gevestigd op de deur van haar woning, en daar zij het rijtuig en de livrei
| |
| |
van haar vriendin kende, voelde zij dat er geen gevaar was haar mis te loopen, wanneer zij onder haar korte afwezigheid komen mocht.
De vorstin kwam echter niet in haar rijtuig, of liever
.... tusschen de bloemenstalletjes....
zij zond het weg na door de drukke straten om de Place de la Concorde te hebben gereden, en gewikkeld in haar donkeren mantel, liep zij vlug tusschen de voetgangers, totdat zij in het door haar gezochte huis kwam; toen stapte zij eenvoudig binnen en ging de trap op naar de derde verdieping.
Haar bellen werd beantwoord door een knecht, die uitlegde dat zijn jonge meesteres juist naar beneden was gegaan naar de bloemenmarkt, en hij liet haar in het groote salon om te wachten.
Nauwelijks had zij plaats genomen of de bel klonk weer en de bediende opende de deur om Harold in te laten. Hij had een belangrijk stuk vergeten en was in groote haast teruggekomen. Hij wist dat hij verplicht was de vorstin te vermijden ingeval zij aangekomen mocht zijn, maar natuurlijk denkende dat zij zich bij Martha in haar eigen kamer bevond, kwam hij regelrecht in het salon, dat de naaste weg was om zijn apartement te bereiken.
Toen hij binnenkwam en de deur achter zich gesloten had, deed hij twee of drie stappen vooruit en bleef plotseling als verstomd staan.
De vorstin was opgestaan en stond voor hem, haar gelaat even bleek en ontroerd als het zijne.
‘Ik vraag u verschooning,’ zeide hij, zijn hoed werktuiglijk afnemend; ‘wenscht u misschien mij te zien?’
‘Neen,’ antwoordde zij, ‘ik kom voor uw zuster. Zij is even naar de bloemenmarkt gegaan.’
Haar oogen sloeg zij neer onder de zijne en zij voelde dat zij beefde, terwijl zij voor hem stond en zijn vragen beantwoordde, gedwee als een kind.
‘Ik vraag u verschooning,’ zeide hij nog eens, en scheen nog bleeker te worden, terwijl hij daar besluiteloos stond.
‘Verlangt u mijn zuster alleen te spreken?’ vroeg hij toen. ‘Ik begrijp 't niet. Wil u dat ik blijf of wegga?’
‘Dat u weggaat,’ zeide zij, een weinig tot zichzelf komend toen de gedachte bij haar opkwam, dat Martha kon terugkeeren. ‘Uw zuster wacht mij. Ik kwam in de meening dat u weg zou zijn.’
Een licht ging voor hem op, maar het wierp een schaduw op zijn gelaat.
‘U is dan de vorstin, over wie zij mij gesproken heeft,’ zeide hij. ‘Neem mij niet kwalijk!’
‘Ik ben Sophia Rudledge,’ hernam zij; ‘Martha denkt dat ik een vorstin ben - en ik laat het haar denken. Iemand op 't atelier heeft het haar verteld. Wat wil u haar nu zeggen?’
‘Juist wat u verlangt.’
‘Zeg niets. Laat haar in haar verbeelding. Haar vriendschap is mij dierbaar. Ik wil die niet in haat veranderd zien.’
‘Ik zal niets zeggen.’
Zij stonden een oogenblik zwijgend tegenover elkander. Toen voelde de vrouw dat haar knieën zwak en bevend werden, en zij viel op haar stoel terug, en de man boog en verliet de kamer nog vóórdat zij zich hersteld had van de plotselinge duizeligheid, die haar op den stoel had doen neervallen.
Zij hoorde de huisdeur achter hem dichtvallen en wist dat hij vertrokken was. Toen voelde zij, dat zij zich moest overwinnen om Martha kalm te ontmoeten.
Zoodra het jonge meisje een oogenblik later binnenkwam met haar vracht bloemen, glimlachend excuus maakte, en haar verwondering uitte dat zij haar gemist had, kwam Sonia langzamerhand tot zichzelf en kon haar kalm aanhooren.
Het scheen Martha toe, dat de schoone vorstin er slecht uitzag, en zij was vol teedere zorg voor haar; maar zij vermoedde niet, dat gedurende de enkele oogenblikken van haar wegzijn Sonia haar oude liefde van aanschijn tot aanschijn had gezien en dat Harold tegenover de vrouw had gestaan, die eens de zijne was geweest.
| |
X.
De indruk, op Sonia's geest teweeggebracht door de ontmoeting met Harold, was van een zeer verwarrenden aard.
Zelfs het opleven van oud gevoel en de herinneringen van vroegere vreugd en smart, die zijn gezicht had opgeroepen, waren minder krachtig in haar dan zeker gevoel van vernedering.
Zij voelde dat zij overvallen moest zijn door zulk
| |
| |
een groote zwakheid, dat het haar zelfs verraden had, en deze gedachte maakte haar half krankzinnig.
Wetende hoe diep deze geheel onverwachte ontmoeting haar geschokt had, voelde zij dat elke aandoening van haar hart, dat zij zoo goed kende, voor hem had blootgelegd, en deze kwellende gedachte liet haar geen rust.
Haar uren met Martha doorgebracht waren daarom zeer bedorven en voor beiden onaangenaam, en toen spoedig na het middagmaal Martha vroeg of zij een toertje wilden maken, nam zij dit aanbod gretig, als met een gevoel van verlichting aan en verzocht alleen niet naar het overvolle Bois de Boulogne te rijden.
Martha liet het rijtuig
‘Ik vraag u verschooning,’ zeide hij nog eens.
voorkomen en zij reden een of twee uren lang en hielden nu en dan stil om kerken te bezoeken, die zij dikwijls hadden gezien zonder er ooit in te gaan. In eenigen werden juist de Vespers gezongen, en zij betaalden voor hun stoelen bij de deur en zaten er een paar minuten; maar de muziek werkte te gevaarlijk op Sonia's overspannen gevoelens en zij haastte haar vriendin om snel weg te gaan.
In hun rijtuig teruggekeerd, zag Martha, die onophoudelijk in het geheim Sonia's gelaat bestudeerde, een uitdrukking, die zij niet goed verklaren kon.
Was het godsdienstige aandacht, opgewekt door de zoo pas bezochte kerk, die het lieve gelaat naast haar zoo vervulde van een diep, hartstochtelijk gevoel?
Voor den eersten keer vroeg zij zich af, welken godsdienst haar vriendin beleed.
‘Zijt ge katholiek, Sonia?’ vroeg zij.
Het antwoord kwam vrij van het hart.
‘Neen, dat ben ik niet. 't Is gemakkelijker te zeggen wat ik niet ben, dan wat ik ben - behalve dat ondanks en vóór alles, ik een rampzalige vrouw ben.’
Met deze woorden ontsnapte haar het laatste overblijfsel van zelfbeheersching, en zij verzocht Martha haar naar huis te brengen, daar zij niet wel was en alleen wenschte te zijn om te rusten.
Het meisje voelde zich teruggestooten en gekwetst; alles was zoo'n teleurstelling, en deze dag, waarnaar zij met zooveel vreugde had uitgezien, werd zoo somber en treurig. Er was echter niets anders te doen, dan haar vriendin naar haar woning terug te brengen.
Toen zij daar waren kuste Sonia haar hartelijk, maar zeide niets, en Martha reed naar huis, eenzaam en verlaten.
Zij verwachtte niet de vorstin den volgenden morgen op 't atelier te zien, maar tot haar verbazing, toen zij zelf daar heel vroeg kwam, was de mooie, statige gestalte er reeds; zij stond voor haar ezel te werken. Er sprak bovendien zooveel kracht en zelfvertrouwen uit haar houding, dat het het grootste contrast vormde met haar manieren van den vorigen dag.
Toen Martha in de kamer kwam, wuifde Sonia, die deel uitmaakte van de stille, kleine groep rondom het model - een mager kind dat kromp en steunde en geen twee minuten stil kon blijven - haar een welkom toe met haar penseel en gaf haar een vroolijk, opgewekt knikje.
Het was te laat voor Martha om een plaats naast haar te krijgen, dus konden zij tot de middagpauze elkander niets zeggen; maar dat gebaar, die blik en die buiging van het hoofd waren voldoende om nieuw leven in het meisje te brengen, en zij begon te werken met meer lust dan zij in den laatsten tijd gevoeld had.
Toen het rusttijd werd, toonden zij elkander haar doeken en beiden konden de vorderingen van haar werk nagaan. Zeer aangemoedigd gingen zij naar den slagerswinkel, kozen haar coteletten uit, en terwijl zij wachtten tot deze gebraden waren, zaten zij aan een tafel in de kleine cremerie en praatten met elkander.
Eerst spraken zij over het atelierwerk en Etienne's aanmerkingen en raadgevingen, maar toen zij hierover uitgepraat waren, zeide Sonia, plotseling van toon en manieren veranderend:
‘Ik moet mijn afschuwelijke bui van gisteren bij je goedmaken. Als je mij weer inviteert zal ik heel anders zijn - en o ja, àpropos, ik ben ook van dat malle idee van mij teruggekomen, om je broer niet te ontmoeten. Als het je eenig plezier doet, heb ik er niets meer tegen. 't Zou toch jammer zijn ons prettig samenzijn
| |
| |
te bederven, door hem niet te willen ontmoeten.’
Martha keek haar verrast aan. Zij was er zoo mede verzoend dat deze twee wezens elkander niet zouden ontmoeten, dat Sonia's woorden haar uit het veld sloegen.
‘O, vind je het niet prettig?’ vroeg Sonia teleurgesteld, ‘ik dacht dat je er verrukt over zou zijn.’
‘Dat ben ik ook,’ zei Martha vlug, ‘maar om volmaakt oprecht te zijn, ik had zoo geheel en al mij aan het denkbeeld gewend dat er iets tegen was in een ontmoeting tusschen je tweeën, dat ik 't opgegeven had; zoo nu de mogelijkheid daarvan terugkeert, voel ik weer iets als de vrees voor een opkomend gevaar. Gij beiden schijnt zulke geweldige krachten - in mijn oogen ten minste - dat het niet is als elke gewone kennismaking. 't Is toch heel dwaas, want zelfs twee locomotieven kunnen zonder gevaar op mekaar afkomen, als ieder maar op haar spoor blijft, dat naar een andere bestemming leidt. En zeker kan er geen kwaad van komen als zij heel dicht langs elkander rijden, vriendelijke signalen wisselen en daarna hun tegenovergestelde wegen inslaan.’
‘Zeer wijs en waar! Heel verstandig gesproken! Dan ben je er nu mee verzoend? Wat zijn wij vrouwen toch weerhanen! Ik kan 't met evenveel recht van jou als van mij zelf zeggen, wanneer ik je vroeger verlangen vergelijk met je tegenzin van nu in deze ontmoeting. Ik denk dat het in onzen aard ligt, en ik geloof niet dat mannen zoo heel veel anders zijn.’
‘Harold is anders,’ verzekerde Martha.
‘O natuurlijk, hij is heel, heel anders, hij is de onbevlekte,’ en plotseling van toon veranderend, zeide Sonia hoog ernstig:
‘Martha - je hebt hem immers nooit een woord van mij gezegd - wel? Niets bedoel ik, van wat ik je verteld of van mij heb laten zien. Dat alles was en moet tusschen u en mij heilig blijven.’
‘Geen woord, geen syllabe!’ riep Martha; ‘hoe kunt ge dat vragen? Hij weet van u alleen als van mijn ateliervriendin, en dat gij een Russische vorstin zijt, en hij weet van mijn bezoeken aan en mijn liefde en bewondering voor u; maar geen woord van alles wat u persoonlijk betreft. Ik vertelde hem hoe weinig ik van u wist - dat gij een mooie jonge weduwe waart, van wier vroegere geschiedenis ik niets weet. Wat ge mij liet zien van de sporen, door die geschiedenis op uw hart nagelaten, dat was een heilige vertrouwelijkheid, die geen macht ter wereld mij zou kunnen ontrukken.’
‘Ik weet het, lieve! Ik twijfelde er niet aan. Verdedig je niet alsof ik je had mistrouwd. 't Is omdat ik je zoo vertrouw, dat ik er in toestem je broer te ontmoeten. Ik zou zeker niet gaarne kennismaken met een man, die zooveel wist van mijn hart en zijn zwakheden als ik jou toonde.’
‘En wanneer komt ge weer bij mij?’ vroeg Martha, die zich nu aan de volle vreugde overgaf, welke het plan haar bereidde.
‘Ik wil morgen bij je dineeren als je het goedvindt,’ sprak Sonia vast besloten.
Het was een onbegrijpelijke verrassing voor Harold, toen Martha hem meedeelde dat de vorstin den volgenden dag bij hen wilde komen dineeren.
Hij stelde dadelijk voor uit te gaan om haar beiden in tête à tête te laten, maar zijn verbazing steeg, toen hem gezegd werd dat de vorstin haar wensch te kennen had gegeven, hem te ontmoeten.
Toen hij dit hoorde, was er voor hem nog maar één ding te doen. Dat zag hij duidelijk, maar terzelfder tijd begreep hij dat zwaarder beproeving hem niet kon worden opgelegd Wat kon haar bedoeling zijn in zulk een buitengewone gedragslijn en wat moest zij in haar hart voelen om zoo iets te ondernemen?
Hij had gedacht dat zij diep getroffen was, zooals elke gevoelige vrouw het zou zijn, door hun onverwachte ontmoeting van gisteren, maar dat zij zoo vastberaden wenschen zou die ontmoeting te herhalen leek op de meest hartelooze gril.
Zij was altijd grillig, vermetel en eigenzinnig geweest, maar nooit had hij reden gehad haar te beschuldigen van gebrek aan hart. Zelfs haar plotselinge afkeer van hem en haar verloochening van hun huwelijk had hij beschouwd als de een of andere onweerstaanbare uiting van haar karakter, die hij eerbiedigen kon, hoewel hij ze niet begreep.
De verloving van Harold Keene en Sophia Rudledge was zeer kort geweest en hun huwelijk hoogst onverwacht. Hij had het jonge Engelsche meisje in Londen ontmoet, kort voor het einde van het seizoen; 't eerst had hij haar gezien in haar hoftoilet bij haar voorstelling aan de Koningin, en later had hij met haar tien dagen op een kasteel doorgebracht.
Hun weerzijdsche aantrekking was een stroom geweest, die alles meesleepte, en toen het besloten was dat zij met haar tante een reis zou maken naar Japan - een plan dat hen voor eenige maanden zou scheiden - namen zij de zaak zelf ter hand en trouwden zoo spoedig mogelijk.
De ouders van juffrouw Rudledge waren dood. Haar vader, een Engelschman, was met een Russische vrouw getrouwd geweest en zij leefde bij haar moeders zuster, hoewel zij haar jonge meisjesjaren in Engeland had doorgebracht. Haar tante was nu weduwe en een koortsachtige liefhebster van reizen; het meisje zag met genoegen de groote buitenlandsche reizen in het verschiet.
Haar haastig huwelijk met den jongen Amerikaan veranderde haar leven plotseling, maar Harold was vast besloten dat zij ten minste een van haar vurigste droomen van reizen zou vervuld zien, en nam haar mede op een reis langs den Nijl. Dadelijk na hun huwelijk waren zij op reis gegaan en het verrukkelijke begin en het droevig einde van dezen tocht waren alleen hun zelf bekend.
Hierdoor kwam het dat Harold's vrouw nooit door zijn familie gezien was, en hij zelf weigerde hun haar portret te zenden. Hij hield niet van portretten en geen kon een goed denkbeeld geven van zijn beeldschoone vrouw. Hij schreef Martha, dat zij haar best moest doen haar ongeduld te bedwingen, daar zij na hun huwelijks- | |
| |
reis langs den Nijl dadelijk naar Amerika zouden komen, waar zij zich wilden vestigen.
In plaats hiervan kwam echter het korte bericht van hun scheiding, dat Martha's hart bijna brak. Zij had elk natuurlijk gevoel van teleurstelling terzijde gezet om met hart en ziel op te gaan in Harold's romantisch huwelijk, en toen het jonge paar droomde van geluk aan de oevers van den ouden Nijl, droomde zij met hen mede.
Het is niet waarschijnlijk dat vele menschen in de wereld zoo diep hun eigen vreugde en geluk voelen, als dit vurige en hartstochtelijke meisje alleen door het zich verbeelden van haar broeders geluk. De slag, die nu volgde, was dus zeer zwaar en pijnlijk. De moed en terughouding, die haar broeder in deze getoond had, gaven haar kracht ze te dragen; maar ondanks alles, was een blijvende schaduw op haar leven geworpen.
| |
XI.
Toen Sonia uit haar rijtuig stapte vóór het huis op de Place de la Madeleine en de trappen opging met haar meid, klopte haar hart geweldig, maar zij was nooit sterker geweest in haar bewustzijn van volle zelfbeheersching. Zij wist dat een moeilijke proef voor haar stond; maar zij vreesde niet dat haar moed haar zou begeven. 't Was alleen noodig dat zij zich haar vroegere zwakheid herinnerde en hoe zij vóór Harold letterlijk ineengezonken was, om haar met elken polsslag gebonden te doen zijn aan haar vast besluit.
Aan de deur der kamer zond zij haar meid weg, en den sleep van haar zwaar kleed latende vallen, trad zij in de kleine voorkamer, koninklijk, hoog en volmaakt kalm, bewonderd door de dienstboden, die haar aan iederen duim een vorstin vonden.
Een deur daartegenover ging open en Martha verscheen in een lief avondtoilet en leidde haar vriendin in het salon.
Bij de tafel, de Figaro in de hand houdend, zijn oogen neergeslagen op de kolommen, zat Harold. Zijn deftige avondkleeding, zijn ernstig, donker gelaat met den dichten puntbaard en zijn glad glimmend haar met scherpe scheiding, alles sprak van zelfbewustzijn, kalmte en overleg.
Hij stond op, legde de courant neer en stond in afwachting op zijn plaats.
De gast zijner zuster had haar kanten kap afgeworpen en haar mantel opengeslagen, tusschen welks gescheiden plooien een rijk avondtoilet zichtbaar werd. Zij kwam naar voren, zich los bewegend in haar zwarte kleederen, en toen Martha met angstig kloppend hart, wat haar manieren een beetje opgewonden en verlegen maakte, hen beurtelings aanzag, zeggende: ‘Mijn broeder, de heer Keene - vorstin Mannersnoiff’ - toen zag zij hem recht in het gelaat, met wat Martha een vrij trotschen blik vond en maakte een eenigszins plechtstatige buiging.
Harold ontmoette haar blik met onafgewende oogen en boog op zijn beurt op een wijze, die Martha noodeloos deftig en vormelijk achtte.
Na hetgeen zij aan ieder van de ander had gezegd, voelde zij zich teleurgesteld dat hun ontmoeting zoo geheel zonder eenige hartelijkheid was. Martha vroeg haar vriendin of zij in haar kamer haar goed wilde afleggen, maar zij weigerde en wierp haar mantel en kap op een stoel vóórdat Harold haar zijn hulp kon aanbieden.
Zij was gekleed in een eenvoudig kostuum van dik geel satijn, gegarneerd met bruin bont en crême kant. Een diamanten pijl stak door haar zwaar bruin haar en een groote gesp van veelkleurige steenen hield de plooien van haar kleed in het midden op. Zij droeg geen andere sieraden, en haar prachtige armen en handen waren zonder braceletten of ringen. Zij ging niet zitten, maar opende haar waaier en wuifde er zachtjes mede, terwijl zij van haar hoogte op Martha neerzag.
De voorstelling had natuurlijk in 't Fransch plaats gehad, en het gesprek werd in deze taal voortgezet.
In sterk contrast met haar schitterende kleur, was Harold zeer bleek, terwijl hij tegen den schoorsteenmantel leunde en met haar sprak. Hij was echter evenzeer op zijn gemak als zij.
Langzamerhand begon zij zich af te vragen of hij het niet meer was dan zij; want onder haar uitwendige kalmte was zij hevig opgewonden, zij voelde het, en al haar wilskracht wendde zij aan om het te verbergen voor het gezelschap.
Zij wilde niet dat Martha weten zou dat zij ontroerd was; en dat deze bedaarde man voor haar er zelfs een flauw vermoeden van kon hebben, dat zij niet geheel en al zoo rustig was als hij 't scheen, was een gedachte die zij niet kon verdragen.
Zij begon druk te praten over het atelier, waar zij en Martha elkander ontmoet hadden en vriendinnen waren geworden, en zij gaf een amusante beschrijving van haar eerste ontmoeting met Etienne, toen zij hem had aangezien voor een bediende, daar hij in eenvoudige, met verf bemorste kleederen aan het wasschen van penseelen was. Zij sprak zoo levendig, dat er geen woord tusschen te zeggen viel, en toen zij even stilhield, merkte zij aan den ijver, waarmede Martha gebruik maakte van de pauze om hen aan tafel te verzoeken, dat het diner zeker reeds lang aangekondigd moest zijn en dat alleen haar druk gesprek en levendige gebaren haar belet hadden het te hooren.
Haar rug was naar de deur gekeerd, maar hoe opgewonden moest zij geweest zijn en geschenen hebben, dat zij er niets van gemerkt had! Zij bloosde en beet van ergernis op haar lippen.
Martha keek haar broeder aan en verwachtte dat hij hun gast een arm zou hebben aangeboden, maar in plaats daarvan stond hij eenvoudig terzijde en wachtte op de beide dames, om na haar in de eetzaal te treden. Toen zij dit deed kwam Sonia vlak naast hem, en met een gevoel van wantrouwen in haar borst zag zij hem recht in het gezicht.
Hij ontmoette echter niet haar blik; want zijn eigen oogen waren neergeslagen en verborgen onder de zware wimpers, waarvan elke lijn haar zoo wonderlijk gemeenzaam was.
| |
| |
Sonia voelde zich vernederd, dat zij zoo spraakzaam was geweest - en den indruk moest hebben gemaakt van een gewone babbelkous.
Zou zij haar inwendige ontroering hebben blootgelegd aan dezen kalmen man, die den bottelier nu op zulk een bedaarden toon eenige aanwijzigingen gaf met een zelfbeheersching die zij plotseling benijdde? Zij voelde zich gekwetst en boos en verviel in diep stilzwijgen.
Een gedwongen toon heerschte in het gezelschap, veel merkbaarder dan die, welke gewoonlijk de eerste oogenblikken aan een deftige tafel kenmerkt.
Sonia voelde dat zij liever haar tong in tweeën zou bijten dan weer te spreken, en Martha had een wanhopig gevoel dat er iets verkeerd ging.
't Was Harold, die 't stilzwijgen verbrak.
‘Martha,’ zeide hij, ‘misschien zal de vorstin willen zeggen wat voor wijn zij verkiest.’
Sonia voelde dat zij hem nu haatte. Hij kende al haar kleine sympathieën en antipathieën zoo goed als zij zelf en had zoo dikwijls haar diners en wijnen besteld. Hoe kon hij toch doen of hij haar nooit eer gezien had, zoodat zij zelf er haast door misleid werd? Was het werkelijk een droom? Wat was de droom, het voorheen of het thans? Hoe kon hij zoo onverschillig schijnen, als hij het werkelijk niet was? Misschien was het ook wel zoo. Dit zou de eenvoudige verklaring zijn van alles, wat geheimzinnig scheen.
Terwijl deze gedachten zich in haar geest verdrongen, en zij haar best deed wat soep door te krijgen, viel het haar eensklaps in, dat haar volslagen stilzwijgen dwaas moest schijnen na haar spraakzaamheid van daareven.
Harold, terwijl hij blijkbaar met smaak zijn soep at, nam al het praten voor zijn rekening; maar hoe geheel verschillend was zijn manier van de hare! Wat was hij rustig en welke van goede opvoeding getuigende pauzes legde hij tusschen zijn woorden, en hoe tactvol wist hij Martha en haar in het gesprek te mengen.
Zij was hier gekomen vol trotsch zelfvertrouwen, dat zij alle omstandigheden naar haar wil zou kunnen regelen, en ondanks haarzelf verzonk zij ieder oogenblik dieper en dieper in den poel van spijt en zelfverwijt, waaruit zij gehoopt had zich eindelijk te kunnen losmaken.
Toen het maal voortging werd haar ontevredenheid met zichzelf steeds grooter, en met een bijna pijnlijken schrik voelde zij, dat haar gedrag zoo zonderling was, dat het Martha en haar broeder met verbazing moest vervullen. Hoe konden zij haar plotselinge stomheid verklaren? En zij voelde dat zij praten moest, zich herstellen en dien indruk van domheid wegwisschen.
Martha, naar een aangenaam onderwerp zoekend, sprak van het jonge bruidspaar, en een telegram openend, dat zij pas ontvangen had, maakte zij eenige opmerkingen over de trouwplechtigheid.
‘O, 't was zoo'n mooi huwelijk - ik was er ook,’ zeide Sonia, een ademlooze poging doende om in het gesprek te deelen.
Terwijl zij sprak, ontmoette zij Harold's oogen en meende daarin een schaduw van verrassing te vinden.
Toen.... kwam Sonia vlak naast hem.
Hij boog alleen in antwoord op haar zoo warm uitgesproken lof, en Sonia voelde dat haar tegenwoordigheid bij het huwelijk hem hinderde. Hij moest er natuurlijk bij zijn, maar wat kwam zij uit zuivere nieuwsgierigheid daar doen? Zij voelde dat zij hem tegenviel of dat hij zou raden - wat haar daarheen gedreven had.
‘Harold, kan je ook blijven tot de opening van het Salon?’ vroeg Martha in een andere poging om het gesprek te doen vlotten. Dit onderwerp interesseerde Sonia, en zij had blijkbaar gelijk.
‘Ik ga een schilderij tentoonstellen,’ zeide Sonia snel.
Sonia had alleen gedacht zichzelf te redden door natuurlijk te praten, en deze woorden berouwden haar, even als de vorige, bitter, nadat zij ze gesproken had. Niet alleen scheen het te getuigen van slechten smaak over haar tentoonstellen te spreken, als Martha zoo veraf stond van zulk een eer, maar het kon den indruk maken dat zij dit feit alleen vermeldde om hem over te halen tot de opening van het Salon te blijven. Het was om gek te worden dat hij haar aankeek met beleefde belangstelling en haar gelukwenschte met iets, waarover zij zich nu van harte schaamde. Wat moest hij haar verachten! Wat zou zij doen?’
‘Ik zou willen weten,’ zeide Martha met haar heldere stem, ‘of Harold ooit dat aangrijpende schilderij
| |
| |
gezien heeft, dat in je kamer hangt. Het is Watt's Hoop! Harold, ken je dat?’
Harold antwoordde van neen en Sonia's wanhopig gevoel van hulpeloosheid vermeerderde, toen Martha het ging beschrijven. Zij beet op haar tong om het niet uit te schreeuwen, terwijl Martha voortging met de volgende beschrijving te geven:
‘'t Is een vrouw op een wereldbol liggend in een houding van vermoeienis en afmatting. De sober gedrapeerde vorm is mooi, maar niet jeugdig, en het gelaat, half bedekt door een band om de oogen, is ook mooi, maar geteekend door zorg en smart. In haar hand houdt zij een oude citer, waarvan alle snaren op één na gebroken zijn. Deze eene snaar, los en half versleten, slaat zij aan met haar dunne, zwakke vingers en zij buigt haar hoofd om te trachten den klank op te vangen. Toen Sonia het mij 't eerst toonde en zeide dat het een van haar lievelingsschilderijen was, begreep ik het niet. Etienne leerde me zoo'n diepe verachting voor Engelsche kunst; maar hoe spoedig begreep ik de wonderbare, tragische beteekenis van het schilderij, zoodat ik zeer verlangde het origineele te zien.’
Dit was te veel! Sonia voelde dat, indien er niets gebeurde om haar op te houden in de oogen van dezen man, zij 't niet langer dragen kon en in tranen moest uitbarsten.
Haar moed was weggezonken; en met een gevoel van wanhoop zag zij onwillekeurig naar het gelaat van haar overbuurman en ontmoette zijn oogen, die op de hare gevestigd waren met een vasten blik, wat in een oogenblik haar steunde en bedaarde. Zij las niet duidelijk zijn bedoeling, maar zij voelde dat er vriendelijkheid voor haar in lag en geen verachting. Een blik van hem had haar zoo dikwijls in het verleden moed gegeven, en hielp nu weer. Zij voelde zich plotseling weer sterk en vol zelfbeheersching; maar het overige van het maal bleef één verwarring in haar herinnering en zij was innig dankbaar toen haar meid kwam om haar naar huis te geleiden.
Martha vond het wel wat vreemd dat haar broer niet naar beneden ging om hun gast in het rijtuig te helpen, maar zij bedacht dat hij veel beter dan zij bekend was met de regels der beleefdheid van andere volken en zij maakte er uit op, dat hij volgens deze handelde.
(Wordt vervolgd.)
|
|