Zijn artikelen zijn zoo goed, dat hij er tweemaal meer van kon verkoopen.’
Na nog een paar zaken afgedaan te hebben, schoof hij zijn sigaar in den anderen hoek van zijn mond, trok zijn hoed diep op het voorhoofd, groette ons vriendelijk met de hand en verdween.
Een paar maanden later ontmoette ik mijn fabrikant weer in Chicago. Aan den hoek der Monroe- en State Street stond hij, of liever beproefde te staan, want de golvende menschenstroom stiet hem omver en kneedde hem tusschen mannenschouders en vrouwenellebogen als een stuk deeg in bakkershanden.
Een geratel van wagens, een gerinkel, een getrappel, een schreeuwen en gillen, dat iemand hooren en zien verging.
De menschen raasden door en langs elkander, als brandde de stad aan alle hoeken tegelijk.
Van waar, waarheen? Het was een echt gekkenhuis.
Mijn fabrikant greep mij bij den arm en liet mij niet los: een verdrinkende die zich angstig aan den drijvenden balk vastklampt.
‘Voor een half uur ben ik hier aangekomen,’ zeide hij, ‘en ik zal blij zijn als ik deze hel uit ben. U ziet ik ben nog niet eens geschoren.’
‘Kom dan mee naar het Palmer House.’
Niet ver van ons verhief zich dat ontzaglijke paleis met zijn acht verdiepingen en 8 à 900 kamers.
Rechts en links van de straten stegen kolossale gevels van steen en ijzer in de wolken, deels voltooid deels nog in aanbouw.
Juist spijkerde men aan den hoek van een straat een steiger in elkander; nauwelijks was de laatste spijker ingeslagen of daar snelden een paar brutale jongens toe met groote rollen en lijmpotten om de muren met bonte, reusachtige aanplakbiljetten te voorzien.
Ik maakte er mijn kennis opmerkzaam op.
‘Herinnert u zich nog wat u de Yankee een paar maanden geleden zeide? Geheel Chicago wordt, waar er maar een beschikbaar plaatsje is, bedekt met annonces. Alles wat men maar bedenken kan wordt aangewend om de aandacht der voorbijtrekkende menschenmassa's te trekken. Zie de Monroestraat maar eens op!’
Mijn geleider scheen duizelig te worden.
IJzeren draden zijn over de straat gespannen, en daaraan hangen reusachtige opschriften, reusachtige platen, alle mogelijke voorwerpen voorstellend in vergrooten maatstaf.
Achter de spiegelruiten der ontzaglijk groote winkelramen schitteren electrische lichten, om de hoopen koopwaren te vertoonen, die daar opgestapeld liggen; aan de ruiten klepperen en kloppen electrische apparaten; aan anderen draaien en wiegelen en trillen annonces, gedreven door electriciteit; weer voor anderen staan markschreeuwers, die gillend den voorbijgangers briefjes in de hand drukken met aanprijzingen van pillen, zalven, schoenen, bier, zijden stoffen, couranten, gemaakte kleederen, restaurants, revolvers. Drukte, beweging, jagen, stooten, duwen, rennen, draven van alle kanten en overal.
Verderop merkt mijn begeleider hoog boven aan de 12de of 15de verdieping van een ‘hemelkrabber’ den naam op van een hem bekend handelshuis, waarmede hij betrekkingen heeft.
‘Ach! laat ons daarheen gaan, die man krijgt zijn goed van mij,’ smeekte hij.
Wij lieten ons door het menschengewoel tot aan zijn huis voortduwen.
Hoe verbaasd stond echter de heer H. toen hij in het groote winkelraam van zijn correspondent een groot, levend schaap ontdekte.
‘Wat ter wereld heeft dat beest te maken tusschen mijn goed! Heeremijntijd!’
De verklaring stond er in groote letters naast:
‘Dit schaap wordt den duizendsten kooper ten geschenke gegeven.’
Hoofdschuddend en stom liet zich H. door mij naar de andere zijde der straat trekken, waar een groote menigte menschen voor een winkelraam stilstond.
Het verkeer was gestremd. De haastige Chicagonaars duwden en stieten elkander in het gedrang en het kwam tot ruzie.
Toen wij nader kwamen klopte iemand mij op den schouder. Het was een mij bekend reporter.
‘Hollah! old Boy! Back to Chicago?’
‘Ja, wat voeren zij hier uit?’
‘O niets, een relletje, dat ik ga aangeven. Adieu.’
En wat was nu de oorzaak?
In het winkelraam van een groot confectie-magazijn vertoonde een levende goochelaar zijn tooverkunsten.
Daarboven stond te lezen:
‘Two more inside! Step in!’
(Twee anderen zijn daarbinnen. Treed in!)
Mijn gezel was den zin niet recht duidelijk. Hij kon zich maar niet begrijpen dat dit nieuwe middeltje gebruikt werd om bezoekers en daarmede koopers in den winkel te lokken.
Eindelijk waren wij weer terug aan Palmer House.
Buiten, binnen, aan de straat en rondom de kolossale hal der vestibule niets dan winkels met de schreeuwerigste annonces.
Boven de ‘Drinking bar’ (het buffet) stond ‘Free lunch’ geschreven en op een groote tafel stonden kolossale schotels met worsten, kazen, gesneden ham en roastbeef, olijven, ingemaakte visschen, allerhande lekkernijen.
H. voelde zich juist hongerig, nam een stuk ham met brood en ging toen naar het buffet om te betalen. Ik liet hem begaan.
‘What will you have?’ snauwde hem een in het wit gekleede Ganymedes toe.
‘Wat ik drinken wil? Niets! Ik wil de ham betalen.’
Ganymedes zag hem verachtelijk aan en wendde zich zonder een woord te zeggen af naar een anderen klant.
H. was verbaasd.
‘In dit land kan men niet eens zijn geld kwijtraken,’ bromde hij.
Nu legde ik hem uit dat de delicatessen daar maar stonden om koopers te lokken.