De Huisvriend. Jaargang 1896(1896)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Gevangen. Aardig Kaatje staat te oogen Naar den straatweg voor haar deur; Als gegoten zit haar 't kleedje En een schortje heeft ze veur. Hagelwitte tandjes lachen Met de lipjes, donzig fijn; En het oog, dat geestig rondblikt, Tintelt als de zonneschijn. 't Kleine voetje kijkt er even Schuchter onder 't kleedjen uit; Ja, ze weet wel, dat het klein is, Aardig Kaatje, kleine guit! Wat toch Kaatjen elken morgen, Zoo omtrent op slag van tien, Als de vogels lustig zingen, Naar den straatweg heeft te zien? ‘Zou het om die vogels wezen?’ Mijmert Hans, een flinke maat, Die omtrent op slag van tienen Daaglijks naar zijn arbeid gaat. ‘'t Is een wonderlief figuurtje -’ Denkt hij - en hij blikt eens op, ‘'t Is een meisken om te stelen, 't Is een engel op en top.’ Elken morgen ziet hij Kaatje, Kaatje hem om klokke tien. Zulk een vrouwtje zou hem lijken, Zulk een man aan haar misschien. En hij waagt het eens te knikken, In 't voorbijgaan, heel gewoon; Kaatje knikt of zij hem kende, Hè - wat vindt Hans Kaatje schoon! En van 't knikken kwam een praatje Elken dag om klokke tien. Wat het einde wel zal wezen...? Weet de Meimaand het misschien? M. Visser. Schagen. Vorige Volgende