Deze traden eerst op toen het er op aan begon te komen politieke partijen door middel van de pers te steunen, ideeën, zoowel politieke als sociale, te populariseeren en ze zoodoende veld te doen winnen en de menigte te beschaven en te onderrichten.
De eerste dagbladleider, die zijn publicistischen werkkring in dien zin opvatte, was een Fransch geneesheer, Theophraste Renaudot, uit wiens leven en werken wij hier eenige bijzonderheden willen meedeelen. Ware het niet dat voor korten tijd zijn naam en de herinneringen, er aan verbonden, aan de vergetelheid waren onttrokken, dan zou hem hetzelfde lot zijner collega's te beurt zijn gevallen en Renaudot was een onbekend man gebleven. Niet lang geleden echter hebben zijne landgenooten, ter eere van den eersten journalist, zooals men hem wel noemen mag, te Parijs een gedenkteeken opgericht, terwijl hij tevens een biograaf heeft gevonden, die zich met liefde aan de taak, zijn leven te beschrijven, heeft gewijd.
Theophraste Renaudot werd in 1586 in de stad Loudan in het zuiden van Frankrijk, uit Protestantsche ouders geboren. Nadat zijne schooljaren voorbij waren studeerde hij te Montpellier in de medicijnen en zette zich na een kort verblijf in het buitenland in zijn geboorteplaats als geneesheer neder. Het duurde niet lang of hij was algemeen bekend, daar hij niet slechts als arts werkzaam was, maar zich ook als menschenvriend en weldoener van armen en onvermogenden liet kennen. In dien tijd had men behoefte aan personen, die zich aan het heil der menschheid wijdden, want het eens zoo bloeiende Frankrijk was door burger- en godsdienstoorlogen verarmd en onbevolkt, en de regeering onder den jongen Lodewijk XIII had alle reden om naar mannen uit te zien, die in de leniging der sociale ellende hun levenstaak zagen. De capucijner Leclerc du Tremblay, de ‘grijze Eminentie’ bijgenaamd, stelde veel belang in Dr. Renaudot's werken en bracht hem met den kardinaal de Richelieu in kennis. Zoodra deze in het jaar 1624 de voornaamste persoon in Frankrijk geworden was, riep hij Renaudot naar Parijs, benoemde hem tot algemeen hoofd van het armbestuur en verleende hem op velerlei gebied een bijna onbeperkte volmacht. Hier in de hoofdstad was al de armoede en de ellende van het land geconcentreerd. Renaudot ontwikkelde een koortsachtige werkkracht; hij stichtte terstond een bureau van informatiën, waar ieder, die werk zocht, aanwijzingen kon krijgen, waardoor alle vragen en aanbiedingen onder officieele controle gebracht werden, benevens een soort polikliniek voor behoeftige zieken, waar kosteloos geneeskundige behandeling verleend en geneesmiddelen verstrekt werden. Door deze twee inrichtingen werd Renaudot de meest populaire man in de hoofdstad. Steeds er op uit zooveel mogelijk te raden, te helpen en zijne krachten dienstbaar te maken aan het algemeene nut, was het geen wonder dat hij zich die populariteit benutte door het stichten van een courant - een courant
in de moderne beteekenis van het woord, geen blad dat slechts bloote feiten ten beste zou geven.
Ook hierbij werd hij wederom door Richelieu gesteund, die, nadat hij den vijanden zijner centralistische politiek den kop had ingedrukt, een middel noodig had, zich tegen de vele schimpscheuten en aantijgingen, welke hem in vlugschriften naar het hoofd werden geslingerd, te verdedigen.
Den 30sten Mei 1631 verscheen deze courant, de ‘Gazette’ genaamd, een weekblad, dat iederen Zaterdag verscheen. Wat den vorm betreft, onderscheidde het zich zeer weinig van de vele andere bladen welke in Engeland, in Italië en ook reeds in Duitschland in grooten getale verschenen. Maar in den inhoud viel een beduidend verschil waar te nemen. Renaudot vergenoegde zich niet met eenvoudig melding te maken van wat er gebeurd was; hij voorzag de nieuwstijdingen van ophelderende commentaren, waardoor zijn blad kleur kreeg, waardoor het duidelijk werd, met welke partij hij het eens was en waardoor hij den lezer vóór of tegen een zaak trachtte in te nemen.
Richelieu was de ijverigste medewerker van de ‘Gazette’ en zooveel bekwaamheid als hij op politiek gebied aan den dag legde, zooveel meesterschap bezat hij ook over de pen. Zelfs haalde hij zijn koning over om als medewerker op te treden. Onder eigenaardige omstandigheden heeft Renaudot dit zelf moeten getuigen. Toen Richelieu gestorven was, beweerden Renaudot's vijanden dat hij in een in 1633 in de ‘Gazette’ verschenen artikel over een komplot tusschen verwanten der koningin en het buitenland scherpe toespelingen op de medeplichtigheid der regentes had gemaakt. Renaudot bewees dat het artikel van de hand des konings zelven was. En nog slechts kort geleden zijn er in de nationale bibliotheek te Parijs een reeks manuscripten gevonden, die door de ‘Gazette’ gedrukt en door den koning geschreven en gesteld zijn. Meestal waren het verhandelingen over krijgsberichten of brieven over diplomatische aangelegenheden, die door de ‘Gazette’ werden gepubliceerd, maar niet voordat Renaudot ze van passende commentaren in den geest van Richelieu's politiek voorzien had.
Wel was Renaudot dus in zekeren zin het werktuig van Richelieu en van zijn koning. Het was echter zijn patriotisme dat hem dreef zich op deze wijze geheel ter beschikking te stellen van den kardinaal, den machtigen reorganisator van zijn vaderland. Frankrijk had zulk een machtige hand noodig om de binnen- en buitenlandsche vijanden te beheerschen, en aan de door Richelieu ingevoerde centralisatie heeft 't het te danken, dat het niet verbrokkeld en versnipperd, een gemakkelijke buit voor Spanje geworden is.
Persoonlijke belangen hebben Renaudot verder niet met Richelieu verbonden; volgens zijne vijanden is hij arm gestorven. Want vijanden heeft hij gehad, de eerste journalist, zoowel waar hij als geneesheer en weldoener der menschheid optrad, als waar hij als schrijver over politieke aangelegenheden of vriend van den machtigen kardinaal werkzaam was. Als geneesheer toonde hij eene sterke neiging om de oude, ingewortelde begrippen en methoden der medische wetenschap over-