Voorbeelden zijn er genoeg, dat ook menschen onverhoeds aan den Nijloever zijn aangegrepen en verzwolgen, of dat iemand, die zich onvoorzichtig in den stroom ging baden, een arm of been werd afgebeten. Er zijn krokodillen van 100 jaren oud en die eene lengte hebben van 6 tot 7 meter.
Al wat vrees inboezemde, hetzij bezielde wezens of andere voorwerpen, werd onder de heidenvolken als heilig beschouwd, en zoo werd dan ook in zeer oude tijden bij de bewoners van het Nijldal de krokodil godsdienstig vereerd. Na zijnen dood zelfs mocht hem geene mindere eer worden aangedaan dan die, welke algemeen aan de menschen te beurt viel. Zorgvuldig ontdeed men het dier van de ingewanden en balsemde het door inspuiting met scherpe vochten in de buikholte en opvulling met asch en zout. Dan werd het, evenals de lijken der menschen, met gom bestreken en met linnen zwachtels beplakt. Eene fraaie kist moest den doode omvatten en daarop volgde de plechtige begrafenis. In de spelonken van Maäbdeh liggen vele duizenden van zulke krokodillenmummiën, en wie er belang in stelt kan een grooten gebalsemden krokodil in het Museum van Oudheden te Leiden bezichtigen.
Den ouden Egyptenaren mocht het soms gelukken een krokodil te temmen, dat altijd een moeilijk en gevaarlijk werk was.
Jonge vrouwen, die aan de rivier water gaan putten, hebben steeds toe te zien, dat geen krokodil op den loer ligt om ze aan te vallen en te verslinden, iets dat meermalen gebeurt, terwijl aan redden niet is te denken, wijl het dier met zijne prooi pijlsnel in de diepte verdwijnt. Ook herders kunnen hunne schapen niet te dicht bij den oever brengen of deze staan aan hetzelfde gevaar bloot.
In de zuidwaarts gelegen, hier en daar tusschen dichte wouden heenstroomende Nijlarmen is het getal der krokodillen zeer aanmerkelijk. De oostelijke Nijl (de Bar-el-Azrek of Blauwe Rivier) bevat er zeker meer dan 500; in den westelijken Nijl (de Bar-el-Abiad of Witte Rivier) kan men veilig aannemen dat er eenige duizenden leven. Op de zandbanken ziet men er in den regel 20 tot 30 bijeen. Dáár leggen de wijfjes hare eieren, welke de grootte hebben van ganzeneieren. Voor zoover dezen niet door hagedissen of door de menschen worden opgegeten, broedt ze de hitte van de zon en van het zand uit, en na een maand kruipen er de jongen uit te voorschijn, die dan na korten tijd door de ouderen in het water worden gedragen.
Het vangen van krokodillen geschiedt òf door middel van een strop, dien men hun om den kop haalt, òf met eene lijn, waaraan een groote ijzeren weerhaak. Aan dien haak wordt een stuk vleesch bevestigd, dat men aan den oever nederlegt. Eenige mannen verschuilen zich in het woud, waar het touw stevig om een boom is vastgebonden. Om den krokodil naar het aas heen te lokken, laat men in de nabijheid een varken of ander dier schreeuwen. Spoedig komt een krokodil op dat geluid af, ziet het vleesch, slikt het in en wordt met de lijn aan wal getrokken. Hem te dooden is niet gemakkelijk en kost heel wat tijd. Met een half dozijn kogels, op den kop gelost, zou hij zijn af te maken, doch vuurwapens kent men in die gewesten niet en met pijl en boog is hier niets te beginnen. Het arme, hoewel vreeselijke dier wordt dus met messteken gedood of zoolang met zware ijzeren stangen geslagen, totdat het bezwijkt. Dan wordt zijn vleesch gegeten en zijn vet dient tot een smeersel op wonden, zijn bloed als geneesmiddel tegen vergiftige slangebeten.