In de kerk van Volendam.
Ze zijn niet allen even aandachtig, die aardige boerinnetjes; daar zijn er die vroom met de oogen neergeslagen zitten, of verdiept schijnen in haar gezangboek, maar ook anderen gedachtenloos rondkijkende en blijkbaar vervuld van alles behalve vrome gedachten; dan is er nog een, die in een rustig slaapje al knikkebollend de zorgen van den dag vergeet. Maar aardig en geestig zijn die kopjes zeker onder de klepmutsen, en wij kunnen ons voorstellen dat zulk een schilderij in Frankrijk en Duitschland, waar zij nog al het aantrekkelijke van 't onbekende hebben, zich in een groot succes zal mogen verheugen.
Heel realistisch zijn deze kopjes niet; als onze buren zich verbeelden dat alle Hollandsche visschersmeisjes zulke regelmatige trekken, zulke mooie glinsterende oogjes en guitige mondjes hebben, dan kan de werkelijkheid hun wel eens tegenvallen. Maar wij zullen er ons niet over beklagen. Hoe meer toch men in het buitenland onze kaas, onze boter, onze kunst, ons eigenaardig natuurschoon en onze vrouwen in een gunstig daglicht stelt, ja, zelfs flatteert, hoe liever wij 't hebben. 't Is waar: ‘Goede wijn behoeft geen krans,’ maar toch zoo'n kransje staat altijd aardig en kan geen kwaad.