waaraan zich die droevige drama's vastknoopten, zijn er nog, en de Meissener Koninklijke porseleinfabriek vereeuwigt door haar sierlijke etagère-figuurtjes, haar prachtige barokke vazen en serviezen, met de beelden uit den rococo-tijd, de verdwenen menschen en de verdwenen dingen.
Maar midden tusschen die oude herinneringen verheft zich een nieuw Dresden, dat door een grootschen trek van burgerlijke kracht een ware tegenstelling vormt met het elegante, sierlijke, krullige bouwwerk van de Brühlsche periode.
Niets van de oude gedenkteekenen der bouwkunst heeft men neergeworpen. Maar teruggedrongen zijn de poëtische hoekjes door de kolossaal aangroeiende nieuwe stadskwartieren. Op zekere punten kan men zich nog geheel en al verplaatsen in den tijd der gepoeierde hovelingen en zich onbespied aan zijn droomerijen overgeven. Het leven van een kwart millioen inwoners - zoo ver heeft Dresden het gebracht - stroomt rondom de oude muren, maar het dringt niet in die stille hoeken.
Zulk een is de ‘Zwingerhof’ met zijn bron, zijn nimfen, centauren, amouretten van donkeren, verweerden zandsteen. Het ronde rococo-gebouw, laag gehouden en met phantastische kap en torens versierd, moest den voorhof vormen van een slot, dat de prachtlievende vorst van plan was zich aan de Elbe te bouwen als een indrukwekkende afsluiting van het geheel.
De Zwinger van den architect Poppelmann betoovert thans nog alle menschen, die historischen zin bezitten Het aangrenzende slot is goed bewaard gebleven. Het museum in kalmen renaissance-stijl bergt de onvergelijkelijke schilderijenverzameling en sluit den Zwingerhof af, zonder zelfs in de verte in zijn stijl te passen. In de galerijen van den Zwinger zijn natuurhistorische, wiskunstige en andere verzamelingen geherbergd.
Inderdaad wanneer in de winterdagen een eenzame schildwacht hier patrouilleert, dan herinnert niets meer aan de 19de eeuw.
Weinig harmonieerde met de grootsche vormen van den Zwinger het vlak daarnaast liggende oude koninklijke slot. Nu is het anders. Men heeft de façaden van het aan vier kanten vrijliggende gebouw, waarvan het eerste begin in 1290 dagteekent en dat in 1496 in den vroegeren renaissance-stijl werd herbouwd - uit het geschenk van het land, bij gelegenheid van het 800-jarige jubelfeest van het Koningshuis - en niet den Zwinger-stijl nagebootst, maar een zeer waardige gothiek gekozen.
Het is zeker zeer lofwaardig van den koning, dat hij het landsgeschenk juist voor architectuur gebruikt heeft.
Drie belangrijke gebouwen liggen om het slotplein, eigenlijk vier, maar het vierde gebouw is alleen een brug, door den bouwmeester van den Zwinger (overleden in 1739) opgericht, die ook het aan gene zijde der Elbe gelegen eigenaardige Japansche paleis, thans de bibliotheek, gebouwd heeft.
Het mooiste gebouw aan het slotplein, de katholieke Hofkerk, is echter niet van Poppelmann maar van den Italiaan Gaëtano Chiaveri, die de plannen teekende. Het gebouw, in vriendelijken renaissance-stijl, maar met zekere motieven uit den baroktijd, werd onder August III in 1739 begonnen en in 1751 ingewijd. De kolossale beelden van apostelen en heiligen op het dak geven daaraan zekere vlugheid.
Sedert den aanbouw van het daartegenover liggende Hoftheater door Gottfried Semper is het Dresdener slotplein eenig onder architecturaal opzicht. Want ten overvloede gaat van daar de groote trap uit naar het wereldberoemde Terras van Brühl.
Ach! daar boven zijn geen verborgen laantjes meer, geen paviljoens voor gepoeierde dames en galante heeren, geen schaduwrijke lindenboschjes. De nieuwe tijd heeft bezit genomen van dit schoone tooneel der Saksische herderromans. De fraaie, door Lipsius gebouwde Kunst-academie is zoo juist gereed en ziet van de hoogte neer op den Elberstroom. En de honderden glinsterende gasvlammen van het koninklijke Belvèdere - Dresden's fijnste restaurant en concertzaal - stralen zoo echt vroolijk en modern, dat de beelden uit het verleden daarbij terug moeten wijken.
Het Academiegebouw verheft zich slechts twee verdiepingen hoog boven het Terras; drie verdiepingen zijn onder den grond. Anders had dit gebouw op het smalle Terras geen plaats kunnen vinden.
Behalve de verfraaiing en de vergrooting van het Belvedère, dat des avonds een voortdurende illuminatie schijnt, behalve het koninklijke Academiegebouw en de vier vergulde zandsteenfiguren, die, door Schelling gemodelleerd, thans de vrije trap van het slotplein versieren (zij stellen de vier jaargetijden voor), is het terras van Brühl het oude gebleven - maar wat geeft ons de beroemde oostelijke borstwering een ander gezicht te zien!
Vroeger zag men daar vreedzame weiden, door de rivier besproeid. Verder stonden de ongeloofelijk lange rijen van schuren voor militair gebruik, en waarheen ook het oog dwaalde naar het oosten, niets dan groene weiden, boschrijke, zacht glooiende heuvels en de zich steeds kronkelende zilverachtige rivier.
Aan het einde Löschwitz, waarvan de oudvaderlijke landhuizen der toenmalige Dresdener groote wereld met hun bruine daken tusschen de wijnbergen blikten.
Toen ter tijd was het terras werkelijk het einde van Dresden, de grond gedeeltelijk gras, gedeeltelijk grint.
En nu? Nu suist de electrische tram langs het terras over de laag daaronder liggende Quaistrasse. Twee nieuwe bruggen overspannen de rivier en voeren in het nieuwe stadsgedeelte. In plaats der schuren staat er nu het Ministerie van Financiën, een waar paleis.
En waarheen rijdt de electrische tram?
Naar het vroegere, idyllische Löschwitz, waar thans de eene prachtige villa na de andere van de Dresdener geldaristocratie uit den grond verrijst.
Wat in Dresden zelf wordt gebouwd kan men van het Terras uit niet beoordeelen. Zeer karakteristiek is het verschil tusschen de gebouwen van vóór en na '71.