Goede hulp.
't Schijnt dat de schilders langzamerhand genoeg krijgen van het afbeelden van jonge liefde en zich meer gaan toeleggen op het vereeuwigen van oude genegenheid.
Komt dat, daar liefde onder jongeren zoo'n weeldeartikel is geworden en dat ons opkomend geslacht te wijs, te practisch is om er aan te gelooven; ofwel is de reden er van te zoeken bij het pessimisme der schilders, die in de liefde der jeugd niets anders zien dan een wreede leugen, een droom, gevolgd door droevig ontwaken?
Misschien beide wel, en daarom voelen zij nog slechts eerbied voor een liefde die den storm der jaren heeft doorstaan, die de lente zomer, den zomer herfst, den herfst winter zag worden, zonder ooit te veranderen of te verflauwen.
Thans nog treft men in de werkelijkheid hier en daar voorbeelden aan van zulke liefde; de kunst haast zich die op het doek af te beelden, want na veertig, vijftig jaren, als de geliefden van heden grijsaards zijn geworden, zal men naar zulk een tooneel als dat door den schilder Massani geteekend, wellicht tevergeefs zoeken in alle deelen der wereld.
Maar laat ons zoo zwartgallig niet zijn. Wie weet hoe ijdel die vrees zal blijken, hoeveel het strenge leven niet leeren zal aan de spotters met huwelijksgeluk en huwelijksliefde van heden; of zij, ouder geworden, niet lachen zullen om hun wijsheid van vroeger en even kinderlijk als dit oude paartje zich zullen amuseeren met zoo'n kleinigheid: zij lachend de goede hulp aannemend, die hij haar zoo innig, vroolijk en guitig onbezorgd verleent.