Over de voortplanting van licht en geluid.
De voortplanting van het licht wordt toegeschreven aan trillingen van den aether, d.i. van de fijne luchtstof, welke het geheele wereldruim vervult. Die stof bezit, naar eene in de 18e eeuw door den Zwitserschen hoogleeraar Euler gedane schatting, 1278 maal de veerkracht van den dampkring en is 39 millioen maal dunner dan deze. De luchttrillingen werken op het netvlies van het oog, en zóó wordt het licht gezien. Ontsteekt men eene kaars op den top van een hoogen toren, dan wordt haar licht tot op eene halve mijl afstands overal van rondom waargenomen. Hieruit volgt, dat in eene sfeer, die eene middellijn heeft van eene mijl, geen enkel punt is, waar niet een lichtstraal der vlam op valt. De fijnheid van het licht gaat alle verbeelding te boven. De beroemde natuurkundige Pieter van Musschenbroek, in den loop der 18e eeuw hoogleeraar te Leiden, berekende, dat een enkele lichtstraal 5 duizend billioen malen dunner moet zijn dan een hoofdhaar. Vandaar dan ook de verbazende snelheid, waarmede het licht den dampkring doorloopt. In ééne seconde namelijk plant het zich 42 duizend geographische mijlen voort, d.i. 56 duizend uren gaans, een weg die nagenoeg gelijkstaat aan 8 maal den omtrek der aarde. Van de zon, die ruim 26 millioen uren van ons verwijderd is, wordt het licht dus zichtbaar 8 minuten nadat zij boven den gezichteinder is opgerezen.
De voortplanting van het geluid geschiedt door trillingen, die uitgaan van eenig aangeslagen voorwerp en door den dampkring worden voortgezet. Plaatst men een klokje onder eene glazen stolp, waaruit men den dampkring door eene luchtpomp verwijdert, dan ziet men den wijzer het uurcijfer voorbijgaan, maar de slag, die toch werkelijk plaats heeft, wordt niet gehoord, omdat de lucht, als geleidster, ontbreekt en het aangeslagen voorwerp zijne trillingen niet langs dien weg tot het oor kan overbrengen. Proeven op de trilling van eenig aangeslagen lichaam zijn gemakkelijk te nemen. De trilling is voelbaar, wanneer men de hand legt op eene torenklok, terwijl zij slaat, en zichtbaar op de snaar eener harp, als die wordt gespannen en losgelaten, en evenals een steentje, in een stil water