Herinnering.
Vlucht'ge woorden, korte klanken,
Blikken op een oude omgeving,
Kunnen, eensklaps tot ons dringend,
Een herinn'ring doen ontstaan.
Aan een smart door ons geleden,
Aan een strijd door ons gestreden,
Aan een vreugde, lang vergaan!
't Is dan, of wij in gedachten
Daar een schijnsel zagen glijden,
Dat ons plots'ling henenlichtte
Naar die tijden, lang geleên:
En al peinzend, gansch vergaten,
Dat wij hen in 't duister laten,
Die niet blikken in 't verleên.
Zij, die deze woorden spraken,
Of met ons in 't ronde zagen,
Kunnen zoo verbaasd dan staren
En ze willen in onz' trekken
Dan de oorzaak fluks ontdekken,
‘Toe, wat hebt ge, zeg, wat meent ge!’
En ze dwingen, en ze vragen,
Tot een antwoord is gegeven,
Dat onze' ernst hen openbaart.
En, met koude, nucht're blikken,
Gaat men nu den uitleg wikken,
Of die zich wel ‘gansch verklaart’.
Onbescheid'nen, niet gewijden,
Die, met uw ontledend vorschen,
't Fijn gevoelend menschenharte
Niet begrijpt, en vaak bezwaart,
Wist ge niet, dat soms 't gevoelen,
Zonder denken of bedoelen,
Door ‘Herinnering’ zich verklaart?
|
|