| |
Vier oude juffers.
(Naar het Engelsch door A. Romney.)
(Vervolg en slot van blz. 318.)
VI.
De volgende week ging zonder iets buitengewoons om. Dinsdag kwam de heer Hummins, en Suzanne beloofde zijn preekstoel met planten te versieren en zich met een klasse van zijn zondagsschool te belasten en een leesvereeniging van jonge dames bij te wonen.
Mijnheer Elliott kwam Woensdag, toen ongelukkig niemand thuis was, en Vrijdag weer, toen even ongelukkig mevrouw Beasley en nog andere vriendinnen op de thee waren. Hij bleef natuurlijk maar een oogenblik en fluisterde Minnie toe, dat hij Zondag afscheid zou komen nemen.
Minnie bloosde erg en antwoordde dat zij blijde zouden zijn hem nog eens te zien.
Elken dag bracht juffrouw Deb een uur of nog langer door bij juffrouw Graham, met haar pratende of lezende. In de eerste dagen der week scheen de zieke bijzonder wel en de professor leefde op; hij zeide juffrouw Deb dat zijn zuster in maanden zoo goed niet was geweest.
‘U moet weten,’ legde hij vroolijk uit, ‘dat zij nog zoo jong is, nog geen vier en twintig; zij kan best weer beter worden. Als zij wat sterker is ga ik met haar naar 't Zuiden tot voltooiing der kuur.’
Juffrouw Deb begon ook te denken dat er hoop was, maar Vrijdagmiddags kwam er een groote verandering. Juffrouw Graham had een ernstigen aanval van bloedspuwing. De dokter kwam driemalen en de professor telegrapheerde om nog een ziekenverpleegster.
Zaterdags was zij wat beter, maar vreeselijk zwak. Juffrouw Deb ging den heelen dag in en uit en nu
| |
| |
tivoli: de nero-grot en vesta-tempel.
| |
| |
tegen vijf uur bracht zij er weer wat druiven en mooie kasbloemen, die zij aan mevrouw Sexton had gevraagd. Zij sloop zonder geruisch in de ziekenkamer. Juffrouw Graham lag te slapen, haar schoon, uitgeteerd gelaat rein en wit als marmer. Naast haar bed zat de professor, zijn gelaat in de handen verborgen; de pleegzuster zat bij het vuur te naaien.
Juffrouw Deb zette het mandje zacht op tafel en ging stil weg, toen de professor het hoofd oplichtte. Zij schrikte over de verandering in zijn uiterlijk sinds gisteren; zijn gelaat zag er ontdaan en verward uit door smart en waken. Hij volgde juffrouw Deb buiten de kamer en samen wandelden zij zwijgend de straat op. Zij zocht tevergeefs naar woorden van troost; hij opende voor haar het hekje en keek voor 't eerst op:
‘Zij is de eenige die ik in de wereld bezit om lief te hebben,’ zeide hij eenvoudig, ‘en - zij moet mij verlaten.’
Juffrouw Deb zag hem even aan en barstte in tranen uit; toen zij haar zakdoek voor de oogen nam, was de professor weg.
Zij ging spoedig naar huis en schreide bitter.
‘Och, te denken,’ snikte zij, ‘dat ik geen woord kon zeggen om hem te troosten, en zij de eenige, die hij liefheeft op de wereld.’
Zij bleef den verderen avond in haar kamer, schreiend en biddend. Zij voelde dat zij van avond ten minste niemand kon zien en spreken. Suzanne bracht haar thee, en na haar hartelijk gekust te hebben liet zij haar in vrede en ging naar het salon terug.
‘Ik begrijp niet waarom Deb zich die juffrouw Graham zoo aantrekt,’ zeide Minnie; ‘natuurlijk is 't heel naar, maar van 't eerste oogenblik dat ik haar zag begreep ik dat zij niet kon blijven leven. Je zoudt zeggen aan de manier, waarop Deb zich aanstelt, dat het haar liefste vriendin was die nu stierf, in plaats van een vreemdeling die zij voor een week nog niet eens kende. Ik vind het belachelijk.’
‘'t Is de tijd niet,’ antwoordde Suzanne, ‘die ons met de menschen bevriend maakt. Eenigen leert men in een uur beter kennen en liefhebben dan anderen met wie men levenslang omgaat. 't Verwondert mij niets dat Deb zooveel houdt van juffrouw Graham, want zij heeft het liefste gezicht dat ik ooit zag.’
De volgende dag brak helder en mooi aan. Anna, die om zeven uur naar no. 14 was gezonden, kwam met het bericht terug dat juffrouw Graham een vrij goeden nacht had gehad en wat sterker scheen.
‘Breng mijnheer Elliott als het je belieft niet mee om te eten als je er iets aan doen kan,’ zeide juffrouw Deb, toen haar drie zusters naar de kerk gingen, ‘ik ben vandaag niet gestemd tot bezoek.’
Minnie's gezicht betrok.
‘Maar Deb, hij heeft gezegd dat hij vandaag afscheid van ons kwam nemen,’ riep zij uit en plukte boos aan haar handschoen.
‘Nu, Minnie,’ antwoordde Deb met een zucht. ‘Ik zeg alleen maar: breng hem niet mee als je er iets aan doen kunt. Mijn hoofd doet zoo'n pijn en ik heb geen lust om te praten.’
‘O,’ riep Minnie, ‘wij zullen wel praten en hem amuseeren; wees maar niet bang! Leg je maar op de sofa en blijf rusten tot wij terugkomen, dan zal je wel heel frisch zijn.’
Onder kerktijd ging juffrouw Deb naar no. 14, maar juffrouw Graham sliep en de zuster zeide dat de dokter haar de meest mogelijke rust had aanbevolen. Zij zag den professor niet.
Thuis teruggekomen, trok zij een andere japon aan en hoopte oprecht dat mijnheer Elliott zou wegblijven, maar zelden gebeurt het, wat wij wenschen. Om half twee kwamen de heer Elliott en haar zusters vroolijk lachend en pratend het Terras op; haar vroolijkheid scheen juffrouw Deb een wanklank toe; zij vond het zoo zonderling dat iemand het hart kon hebben te lachen.
Aan de lunch bleef de stemming zeer gedwongen, zoo heel anders dan het maal van den vorigen Zondag. Juffrouw Deb zat bijna stil aan het hoofd der tafel en at weinig of niets. Suzanne deed uit sympathie hetzelfde. Ook mijnheer Elliott was merkwaardig stil, zijn anekdoten waren zeker uitgeput. Hij was verstrooid en afgetrokken; alleen Kate en Minnie spraken onophoudelijk; zij waren zeer verhit en opgewonden.
De algemeene stemming was, zooals Suzanne het later uitdrukte, de verwachting van iets zeer belangrijks, een soort van voorgevoel, dat zij wel eens gehoord had aan het volk eigen als een aardbeving in aantocht is.
Toen zij naar het salon terugkeerden zei de heer Elliott, na een poos te hebben doorgebracht met door de kamer te wandelen, nu eens kijkende naar de photographieën en de andere kleinigheden op de tafels, dan weer nadenkend uit het raam starende, eindelijk:
‘Juffrouw Minnie, wil u een beetje met mij door den tuin wandelen?’
Alle zusters kregen tegelijk een kleur; Minnie sprong op, nam hoed en shawl en kwam terug, er verreweg het kalmst uitziende van het gezelschap.
‘Lieve hemel!’ zeide juffrouw Deb toen zij de kamer uit waren, ‘te denken dat mijnheer Elliott onze kleine Minnie zou kiezen, het lieve kind! Ik hoop dat het voor haar geluk mag wezen.’
‘Ik denk,’ meende Suzanne, ‘dat er geen twijfel is of zij zal hem aannemen.’
‘Natuurlijk,’ zeide Kate snibbig; ‘ik zou wel eens willen zien of zij het eenigste huwelijksaanzoek, dat zij hoogst waarschijnlijk ooit krijgen zal, afwijst.’
‘Ik ben bang,’ zeide nu juffrouw Deb. ‘dat Minnie kou zal vatten, alleen met die dunne shawl om. Maar natuurlijk kan niemand naar haar toegaan.’
‘O, je hoeft volstrekt niet bang te zijn dat Minnie kou zal vatten,’ sprak Kate, ‘zij heeft veel te veel zorg voor zichzelf.’
Juffrouw Deb opende haar mond om iets te zeggen, maar toen zij de uitdrukking zag van Kate's gezicht, sloot zij hem weer, en zonder een woord verder te zeggen keek zij nadenkend in het vuur.
Meer dan een kwartier ging er in stilte voorbij, toen, Suzanne plotseling uitriep:
| |
| |
‘Daar komen zij!’
‘Wat is haar neus rood!’ zei Kate.
‘Ik gevoelde mij nog nooit zoo aangedaan in mijn leven,’ en juffrouw Deb zuchtte; ‘ik beklaag Minnie uit het diepst van mijn hart. Als wij zooveel voelen, wat moet er dan in haar omgaan! 't Is werkelijk heel naar.’
De heer Elliott en Minnie kwamen toen binnen; de drie zusters zagen hen afwachtend aan.
‘Wat is 't vreeselijk koud,’ zei Minnie, en knielde op het haardkleedje om het vuur op te poken.
‘Goeie Hemel!’ riep juffrouw Deb, haar oogen wijd open van verbazing, ‘zoo iets wonderlijks heb ik van mijn leven niet gehoord.’
‘Hij moet overstuur zijn geweest van zenuwachtigheid,’ verklaarde Suzanne; ‘mannen zijn het dikwijls, geloof ik, bij zulke gelegenheden, en geen wonder ook! Mijn knieën hielden geen oogenblik op met beven, zoolang jelui in den tuin waart, en toen je binnenkwam, was ik bang dat mijnheer Elliott het zou merken - zij schenen een stukje te spelen, zoo trilden zij.’
‘Ja, 't moet zenuwachtigheid zijn geweest,’ besliste juffrouw Deb, ‘er is geen andere reden voor te vinden.’
‘Misschien zal hij schrijven,’ meende Suzanne.
‘Misschien doet hij 't. Ja, dat doet hij zeker. Hij zal je morgen schrijven, Minnie. 't Bewijst alleen hoe men nooit naar 't uiterlijk moet oordeelen; als er iemand was, die niet aan zenuwen scheen te lijden, dan was het wel mijnheer Elliott.’
‘Ja,’ hernam Suzanne, ‘Herinner jij je niet, hoe hij zei, niet aan zenuwen te gelooven? Dat komt alleen van de groote hoeveelheden thee, die hij drinkt, daar kan je zeker van zijn.’
‘Toch geloof ik,’ begon juffrouw Deb weer, ‘dat hij morgen schrijven zal.’
‘Ik geloof 't niet,’ zei Kate gedecideerd.
‘Het kan mij niets schelen of hij 't doet of niet,’ riep Minnie, vuurrood de kamer verlatend.
‘Ik denk niet - ik denk niet,’ hernam juffrouw Deb, het nog eens herhalend, ‘dat ik ooit zoo iets vreemds heb bijgewoond in mijn leven. Maar ik ben in alle geval zeker, dat hij morgen zal schrijven. Ik zal heel blij zijn voor de arme Minnie. Arm kind! Zij is zoo teleurgesteld, en geen wonder ook!’
Gedurende het overige van den avond bleef juffrouw Deb altijd verzonken in een soort van roes, nu en dan uitroepend:
‘Wonderlijk! Heel wonderlijk!’
Om half tien gingen de zusters naar bed, afgemat door de opwindende gebeurtenissen van dien dag.
| |
VII.
‘Och!’ riep Suzanne den volgenden morgen, ‘ik wou dat de brievenbesteller haast wou maken. Hij scheen mij nog nooit zoo langzaam toe. Hij is nu pas aan no. 4. Er schijnt van morgen voor iedereen op het Terras een brief te zijn.’
Zij stond aan het raam en keek naar den besteller, die het Terras afkwam. Minnie, om te toonen dat zij er niets om gaf of er een brief voor haar kwam of niet, deed of zij met veel smaak haar ontbijt at.
‘Nu gaat hij naar mevrouw Beasley! Hij heeft de “Graphic” voor haar,’ ging Suzanne voort, ‘hij passeert no. 6, juffrouw Sexton krijgt zelden brieven. - Arm schepsel! Wat 'n verbazenden hoop heeft hij voor de Travers! Daar komt Teddy naar buiten om ze aan te nemen. Wat draagt hij een rare muts met een gouden kwast!’
Minnie kon haar nieuwsgierigheid nu niet langer bedwingen; onder voorwendsel, Teddy's muts te zien, vloog zij naar het raam en keek naar buiten.
‘Nu schijnt hij iets af te geven - 't lijkt wel een rekening bij de Sloane's - en daar staat kleine Kate op hem te wachten bij no. 9. Dat spaart tijd uit, gelukkig. Daar is niets voor no. 10 en niets voor no. 11. 't Is mal, maar bij Jones krijgen ze minder brieven dan bij iemand op het Terras. Nu is hij voor no. 13. Nu zijn er nog maar twee en dan komt hij hier. Och, Minnie! Hoe voel jij je?’
Minnie antwoordde niets; de besteller ging langs no. 13, toen ging hij 't hek binnen van no. 14 en gaf een pak brieven aan de meid, die aan de deur stond.
‘Nu voor ons,’ riep Suzanne opgewonden, ‘hij sluit het hekje van no. 14 en nu komt hij hierheen. Ik ga en loop hem tegemoet.’
‘Neen Suzanne,’ beval juffrouw Deb, ‘dat doe je niet. Ik mag je niet toestaan de kamer te verlaten. 't Staat zeer ongepast, je hard te zien loopen voor brieven. Wij hebben het nooit gedaan. Wat zouden de meiden denken? Ga rustig zitten! Anna zal de brieven brengen, en kijk als je belieft niet zoo zenuwachtig; anders zal zij denken dat er iets aan de hand is, en beginnen te babbelen.’
Suzanne en Minnie gingen zitten; er werd gebeld; Anna kwam langzaam de trappen op en ging naar de deur.
‘Ik geloof,’ zei Minnie ongeduldig, ‘dat zij ze allen nakijkt. 't Duurt een eeuw vóór zij komt.’
Anna bracht de brieven binnen; er waren er maar drie. Juffrouw Deb, heel bedaard, hoewel met gloeiende wangen, nam ze op en wachtte totdat de meid uit de kamer was.
‘Nu!’ riepen Minnie en Suzanne tegelijk.
‘'t Is heel wonderlijk, maar er is geen brief voor jou bij, Minnie,’ riep juffrouw Deb als verpletterd.
‘Wat!’ riep Suzanne.
Kate glimlachte veelbeteekenend, als om hen te herinneren aan haar profetie van daags te voren.
‘Laat mij zien!’ vroeg Minnie.
Juffrouw Deb gaf haar de brieven; het was een rekening, een nota en een invitatie om thee te drinken bij mevrouw Sexton. Dat was alles.
‘Ongeloofelijk,’ riep Suzanne; ‘ik begrijp niet, wat mijnheer Elliott van zins is.’
‘'t Is het wonderlijkste wat ik ooit beleefde,’ herhaalde juffrouw Deb weer met veel nadruk.
Minnie verliet de kamer.
| |
| |
tivoli: villa d'este.
| |
| |
een begin. Naar L. Schmidt-Constant. (Zie blz. 336.)
| |
| |
‘Misschien heeft Anna er een in de gang laten vallen,’ meende Suzanne. Zij keek in de gang, maar het hielp niet, er was geen brief.
‘Arme Minnie! Het spijt me zoo, dat zij nu teleurgesteld wordt,’ zeide juffrouw Deb; ‘wij moeten alles doen om haar op te vroolijken. Ik ben zoo blij dat mevrouw Sexton ons van middag op de thee heeft gevraagd. Je moet haar overhalen met je mede te gaan, Suze. Zij zal zich daar bepaald amuseeren; mevrouw Sexton schrijft, dat er ook nog andere vrienden zijn.’
Suzanne ondernam de taak om Minnie te troosten en slaagde er zeer goed in, door haar te zeggen, dat mijnheer Elliott geen tijd had gehad om te schrijven en wachtte tot hij thuis zou zijn. Na de lunch besloot zij zich te kleeden en mee te gaan naar de theevisite bij mevrouw Sexton.
Kate wou ook graag mede, maar moest thuisblijven om het ingemaakte goed na te zien, iets wat Jane's verstand en kundigheden te boven ging.
Juffrouw Deb ging uit om naar Emilie Graham te informeeren en een paar rekeningen te betalen.
Toen zij vermoeid naar huis stapte, kwam zij haar zusters tegen, terugkeerende van mevrouw Sexton. Zij waren beiden zeer vroolijk, vooral Minnie.
‘Wij hadden zoo'n prettig middagje,’ riep Suzanne, ‘daar waren zulke aardige menschen, meest vreemdelingen, en mevrouw Lyne zong prachtig.’
‘En met wie heb je gepraat?’ vroeg juffrouw Deb, die haar best deed, belang te stellen in andere dingen, hoewel haar hart zwaar en treurig was.
‘O,’ riep Minnie, ‘Suze deed niets dan praten met mijnheer Hummins. 't Was bepaald erg, zooals zij den heelen middag samen hebben geflirt.’
‘Och, malligheid,’ en Suzanna keek angstig haar oudste zuster aan; ‘hoe kan je zoo iets zeggen, Minnie!’
‘Ik kan mij niet voorstellen,’ zeide juffrouw Deb bedaard, ‘dat Suzanne zich anders dan als een dame zou kunnen gedragen.’
Na een poos ging Minnie voort:
‘De Travers waren er ook en je kunt niet denken hoe mooi Teddy zong. En zoo'n grappig lied! Allen schaterden het uit van lachen. Eerst wou hij in het geheel niet zingen, maar mevrouw Sexton hield niet op met er op aan te dringen. Hij heeft een prachtige stem en kan zich goed accompagneeren, al kent hij geen noot muziek. 't Gaat bij hem alles op het gehoor. Hij was altijd te lui, zegt hij, om de noten te leeren.’
‘Hoe is 't met de arme juffrouw Graham,’ vroeg Suzanne toen zij op het Terras kwamen. ‘Heb je haar vandaag mogen zien?’
‘Neen,’ antwoordde juffrouw Deb bedroefd. ‘Zij was te zwak om iemand te zien. Zij gaat hard achteruit. De zuster zei, dat zij vreesde, dat zij den nacht niet zou doorkomen.’
‘O, hoe treurig! 't Spijt me zoo voor het arme schaap. Wat 'n slag voor den professor! Natuurlijk weet hij dat er geen hoop meer is?’
‘Ja,’ (en juffrouw Deb veegde haar oogen af) ‘hij weet het heel goed. Hij verlaat haar bed geen oogenblik. De zuster zegt, dat het zoo vreeselijk is, hem te zien.’
De zusters kwamen nu thuis en gingen naar het salon, treurig gestemd en vermoeid.
‘Wat is er aan de hand?’ riep juffrouw Deb, toen Kate haar tegemoet kwam; haar gelaat was een wonderlijk mengsel van verlegenheid, blijdschap en trotsch zelfbehagen. ‘Wat scheelt je?’
‘Ik ben verloofd,’ zeide zij langzaam, als waren die woorden heerlijk om uit te spreken, ‘ik ben verloofd met mijnheer Elliott.’
‘Wat?’ riep juffrouw Deb, en viel zwaar neer op den naasten stoel.
‘Mijnheer Elliott kwam hier, toen jelui allen weg waart, en zeide dat hij de plaats niet kon verlaten zonder mij nog eens te zien en te vragen - of ik met hem wilde trouwen. Hij is juist weg om den laatsten trein te halen. Het verwondert mij, dat jelui hem niet ontmoet hebt!’
‘Wel!’ riep Suzanne, ‘ik verklaar je, dat ik niet weet wat te denken. Je kan mij met een veer neerslaan.’ Zij was, evenals juffrouw Deb, heelemaal van streek.
Minnie stond midden in de kamer, haar wangen vuurrood, haar oogen schitterend.
‘Ik - ik zeg dat je een valsch spook bent,’ riep zij eindelijk en vloog de kamer uit.
‘En heb je hem aangenomen?’ vroeg Suzanne, niet op dezen uitval lettend, zoo was zij vol belangstelling.
‘Ja, hij wou niet hebben dat ik neen zei. Ik probeerde iets te zeggen, hoe wij allen dachten dat hij Minnie verkoos, maar hij lachte en zeide dat wij 't allen mis hadden,’ antwoordde Kate.
‘Ik wensch je zeker alle mogelijke geluk,’ verklaarde juffrouw Deb, ‘maar ik kan 't niet helpen, dat het mij vreeselijk spijt voor de arme Minnie. 't Was verkeerd zoo openlijk over hem te spreken in haar bijzijn. Ik hoop dat het arme kind het zich niet te erg zal aantrekken. Wij moeten heel voorzichtig met haar omgaan en haar vergeven als zij een beetje kwaad gehumeurd is.’
‘Ja, natuurlijk,’ hernam Kate, ‘maar ik vind dat het Minnie's eigen schuld is als zij teleurgesteld werd. Zij hield het van het begin voor zeker, dat zij 't was die door mijnheer Elliott het meest bewonderd werd; dat dacht zij altijd; omdat zij de jongste is, verbeeldt zij zich dat men haar 't meeste zoekt. En nu zij inziet dat zij zich vergiste, wordt zij woedend.’
‘En toch,’ drong juffrouw Deb aan, ‘doe je best en wees morgen heel vriendelijk tegen haar. Bedenk dat jou geluk de oorzaak is van haar teleurstelling.’
Maar den volgenden morgen was zachtheid volstrekt niet noodig bij de behandeling van Minnie's gebroken hart; zij stond, naar het scheen, in 't beste humeur op en onder het ontbijt was zij de vroolijkheid zelve; van mijnheer Elliott werd geen melding gemaakt.
| |
VIII.
Onmiddellijk na het ontbijt ging juffrouw Deb hooren naar no. 14; zij vreesde het ergste, toen zij zag dat
| |
| |
de blinden in de slaapkamer gesloten waren. Een meid kwam van achter het huis en vertelde dat juffrouw Graham ontslapen was.
‘Een uur geleden,’ zeide zij schreiend, ‘is zij gestorven.’
Juffrouw Deb keerde naar huis terug; den volgenden avond, tegen de schemering, nam zij een mand kasbloemen mede, die zij van mevrouw Sexton had gevraagd, en ging naar no. 14. Zij was eenvoudig van plan naar de zuster te vragen en haar de bloemen achter te laten. Men liet haar in de eetkamer en nu kwam de zuster binnen.
‘Zij is heel kalm heengegaan en ik denk dat zij op het laatst geen pijn meer voelde,’ sprak de verpleegster.
‘En de professor?’ vroeg juffrouw Deb, bitter snikkend.
‘Hij is diep bedroefd, maar kalm; hij zit den heelen dag boven, als kon hij zijn oogen niet afhouden van het gezicht van zijn zuster, maar tegen den avond gaat hij uit en wandelt tot hij doodmoede is. Hij zal bepaald er bij neervallen, voordat hij heengaat. 't Is zoo verdrietig dat er niemand is om voor hem te zorgen. Hij is zoo heel alleen op de wereld, naar ik gehoord heb, juffrouw Dimple!’
‘Wanneer gaat hij weg?’ vroeg juffrouw Deb.
‘De begrafenis is morgenochtend en hij gaat des middags heen. 't Zal beter voor hem zijn als hij weer aan het werk gaat. Dit leven is de dood voor hem.’
Juffrouw Deb stond op om heen te gaan; de pleegzuster vroeg haar mee naar boven te komen.
‘Daar is nu niemand,’ fluisterde zij, ‘de professor is uit.’
Juffrouw Deb wachtte totdat de verpleegster terugkwam met de lamp en toen gingen zij samen naar boven. De zuster maakte zachtjes de deur open en juffrouw Deb, zacht schreiend, trad binnen.
Zij stonden bij het bed waarop het doode meisje lag; haar prachtig haar, door het lamplicht beschenen, stroomde als gesmolten goud langs haar neer en scheen te spotten met den dood, die bezit had genomen van dat bleeke, strakke gezichtje, nu nog lieftalliger dan het ooit in haar leven was geweest.
Juffrouw Deb's tranen droogden op, toen zij naar dat voorhoofd zag, waarop de vrede lag, die alle verstand te boven gaat. Op geen levend gelaat kon zooveel vreugde en kalmte liggen.
En zich de bloemen herinnerend, nam zij de trossen leliën, even rein en wit als de gevouwen handen, waartusschen zij ze legde. Zij beproefde niet ze te schikken. Tegenover de majesteit des doods waren zulke kleinigheden niet mogelijk. Zij legde ze maar neder als een laatste gift van de aarde, keerde zich toen om en verliet de kamer.
‘Heeft u geen boodschap voor den professor?’ vroeg de pleegzuster, de huisdeur openend.
‘Neen, volstrekt niet,’ antwoordde juffrouw Deb en haastte zich naar huis.
De volgende weken gingen rustig en zonder bijzondere gebeurtenissen voorbij. De professor was heen. No. 14 werd weer verhuurd - nu aan een familie met schreeuwende, joelende kinderen, pas herstellende van den kinkhoest.
Mijnheer Elliott schreef regelmatig om den anderen dag aan Kate. Suzanne was meer uit dan haar gewoonte was; dit kwam door de verschillende dingen, die zij bezocht, scholen, vergaderingen enz., en het helpen met de decoratiën in de kerk voor Paschen onder de leiding van den heer Hummins.
Met al haar drukte zag zij er bijzonder goed uit, en zooals Minnie opmerkte, ‘fladderde zij rond zoo bezig als een bijtje.’
Minnie was tegenwoordig een beetje moeilijk om mede om te gaan; den eenen dag was zij in de vroolijkste stemming, en den volgenden dag, zonder eenige reden, voelde zij zich vreeselijk ellendig. Op haar kwade dagen zat zij den heelen dag in de eetkamer bij het vuur, in een armstoel gedoken, nu eens schreiende, dan weer gebakken kastanjes etende.
Juffrouw Deb vroeg haar nu en dan wat haar scheelde en verweet haar vrij scherp haar luie levenswijze; maar 't hielp niets. Minnie wilde niets zeggen, en snikte alleen dat zij zoo ongelukkig was en niemand er iets om gaf.
‘Werkelijk, 't is treurig zooals Minnie zich aanstelt,’ zeide juffrouw Deb eens tot Suzanne; ‘ik ben bang dat zij niet tevreden zal zijn vóór zij getrouwd is. Zij benijdt Kate zoo. 't Is toch wonderlijk wat dat huwelijk iets betooverends heeft voor de meeste vrouwen. Ik geloof dat zij nog liever den eerste den beste zouden willen trouwen dan in het geheel niet. Je zoudt zeggen dat Minnie alles had om gelukkig te zijn en zij kwijnt weg. 't Is een groot geluk voor mij, lieve Suzanne, dat jij en ik ten minste gelukkig samen zullen leven zonder ooit te verlangen getrouwd te zijn. Dat zullen wij immers, niet waar?’
‘Ja,’ antwoordde Suzanne heel zwak, en bloosde zoo hevig dat het zijden vaandel, waaraan zij werkte, niet levendiger van kleur kon zijn dan haar wangen. Juffrouw Deb zag niets vreemds in haar manieren; zij staarde in gedachten verzonken door het raam.
| |
IX.
Kate's huwelijk zou in September plaats hebben en in Juli begon zij met haar uitzet. Het trouwen zou zeer kalm plaats hebben; 's morgens vroeg, bijtijds om den trein naar Londen te halen, waarheen zij voor hun huwelijksreisje wilden gaan.
Reeds begonnen er eenige geschenken te komen en Kate was in een voortdurende stemming van opgewondenheid.
Eens tegen het einde van Juli zaten juffrouw Deb en Suzanne in de eetkamer. Suzanne naaide iets voor Kate's uitzet en juffrouw Deb leerde een meisje, het dochtertje van een arme weduwe, die onlangs op het Terras was komen wonen, lezen. Juffrouw Deb zat bij het raam, met het kind naast zich dat haar les spelde.
Even opziende zag zij mijnheer Hummins met zijn hand over het hekje, de lat er van afnemend; hij
| |
| |
deed het zoo handig of hij 't mechaniek er van heel goed kende.
‘Lieve hemel!’ zeide juffrouw Deb op een toon van ergernis, ‘daar is nu die Hummins alweer. Wat moeten wij doen? Jane uit en Anna aan het wasschen; zij kan niet naar de deur gaan. Kitty, wil je even de deur openen voor dien heer, en als hij binnen wil komen, laat hem dan in het salon en sluit de deur achter hem.’
Het kind ging heen en Suzanne werd onbegrijpelijk en zonder eenige reden vuurrood; 't werd altijd beschouwd als de natuurlijkste zaak der wereld, dat zij den heer Hummins moest ontvangen als hij kwam.
‘Ik - ik ben benieuwd wat hij wil,’ mompelde zij en ging de kamer uit.
Het meisje kwam terug en juffrouw Deb, haar potlood opnemend, wees naar het woord, waar zij gebleven waren.
‘K - a - t’, spelde het kind langzaam, toen was er een lange pauze.
‘Wel kind! ga voort! Waarom houdt je stil?’
‘Juffrouw Dimple,’ vroeg het kind, opkijkende als in diepe gedachten, ‘wist u dat een kat geluid kon maken als van een kus?’
‘Wel neen,’ antwoordde juffrouw Deb met nadruk, ‘maar wie heeft je dat in 't hoofd gehaald?’
‘Ja,’ ging het kind ernstig voort, ‘toen ik de salondeur dichtmaakte, nadat juffrouw Suzanne naar binnen ging om met dien heer te spreken, hoorde ik een geluid als van een kus. 't Moet poes zijn geweest, die door het raam binnenkwam, want er was niemand binnen dan die heer en juffrouw Suzanne, en dus moet het poes zijn, zeker!’
De kleur steeg brandend naar juffrouw Deb's wangen; zij keek het kind zoo streng aan, dat haar onderlipje begon te beven en treurig naar omlaag trok.
Eindelijk zich vermannende, sprak zij:
‘Kitty, je hebt van morgen je lessen goed gekend, en nu moet je dit briefje aan den slager brengen en ik zal je drie stuivers geven om er koekjes voor te koopen.’
Het kind vloog vroolijk weg en dacht zeker aan de wonderlijke manieren der groote menschen. Juffrouw Deb bleef alleen. Eenige minuten lang zat zij als het ware verstomd; toen haastte zij zich naar haar eigen kamer, sloot de deur en zette zich neer om na te denken. Zij kon niet begrijpen dat zij zoo verblind en bedrogen was geworden, en dan liefst nog door Suzanne, die zij 't meest vertrouwde.
Eerst voelde zij zich verschrikkelijk boos, en toen ongelukkig en eenzaam; eindelijk, na een zware worsteling met zich zelf, nam zij een besluit hoe te handelen. Juist was zij op dat punt gekomen toen er aan de deur werd geklopt; dat moest Suzanne zijn, zij wist het zeker. In het kloppen zelfs scheen een smeekbede te schuilen.
Juffrouw Deb stond op en opende de deur. Suzanne met blozende wangen en neergeslagen oogen stond daar buiten.
‘Suzanne!’ riep juffrouw Deb.
De oogen der zusters ontmoetten elkander en Suzanne wierp zich luid snikkend in de uitgestrekte armen van juffrouw Deb.
‘Liefste,’ fluisterde juffrouw Deb, ‘moogt gij zoo gelukkig worden als ik het wenschen kan!’
‘O Deb, Deb!’ snikte Suzanne, ‘ik heb hem gezegd dat ik nooit, nooit jou zou kunnen verlaten.’
‘Dat was juist iets voor jou, Suzanne, dat te zeggen; maar het mag niet zijn. Je moet mij niet zelfzuchtig maken. Als je hem liefhebt, moet je hem nemen,’ en juffrouw Deb veegde haar oogen af en deed haar best om vroolijk te spreken; ‘wij zullen twee huwelijken hebben in plaats van één. Laat mij nu alleen voor een poosje; ik kom dadelijk beneden.’
Juffrouw Deb schoof haar zuster vriendelijk weg en sloot de deur. Suzanne ging naar het salon. Toen Kate en Minnie het nieuws hoorden, zeiden zij beiden dat zij niets verwonderd waren.
‘Werkelijk,’ zei Kate, ‘ik kan mij niet begrijpen, dat hij zoo lang werk had om te beslissen. Ik hoopte dat hij haast zou maken, zoodat wij op één dag konden trouwen. Dat zal heel romantisch zijn.’
‘En,’ zeide juffrouw Deb, die juist binnenkwam, ‘ik dacht dat wij verstandig zouden doen, het huis te verlaten vóór den winter. Ik denk dat verandering van lucht Minnie en mij heel goed zal doen.’
Het was vreemd dat Minnie lang zoo ingenomen niet scheen met dit plan als men verwachtte; zij zeide zelfs dat zij veel liever thuis zou blijven.
Juffrouw Deb nam hier echter geen notitie van, want Minnie behoorde tot de menschen, die bijna regelmatig altijd het tegenovergestelde zeggen van 't geen men van hun verwacht.
‘Je zult je erg moeten haasten om met je trouwen klaar te komen,’ merkte Kate ernstig op; ‘je hebt nauwelijks zes weken tijd, denk er aan! Geloof je in tijds klaar te kunnen zijn?’
‘Ik denk 't wel,’ antwoordde Suzanne, heel lief blozend.
‘Wat zullen de lui op het Terras praten,’ riep Minnie.
‘'t Zou mij niets verwonderen als mevrouw Beasley een toeval kreeg van verbazing. Ik weet dat zij ons reeds heelemaal als oude vrijsters beschouwde. Zij deed wat zij kon om uit mij te krijgen wat Hummins zoo dikwijls hier bracht, maar je kunt er op aan, dat ik haar niet wijzer maakte.’
‘'t Is vreemd, wat 'n jaar vol gebeurtenissen dit voor ons is,’ zeide juffrouw Deb nadenkend; ‘meer is er gebeurd in het laatste halfjaar, dan in de tien vorige. Ik hoop maar, dat wij even gelukkig mogen zijn in de komende jaren als wij het tot nu toe waren.’
‘In elk geval,’ zei Minnie, ‘zullen wij meer afwisseling en prikkeling krijgen.’
‘Ach Minnie,’ zuchtte juffrouw Deb treurig, ‘omdat je jong zijt, denk je dat je door verandering geluk zult winnen; wanneer je ouder wordt, vindt je dat alleen in rust en kalmte.’
‘Nu! Ik hoop dat ik sterven mag vóór ik in een oude bes verander, die als een slak leeft en nooit een
| |
| |
op rooftocht. Naar Aug. Fink. (Zie blz. 337.)
| |
| |
duim ver gaat van de plaats waar zij geboren is,’ viel Minnie uit.
‘Je hebt een slecht voorbeeld gekozen, Minnie,’ hernam juffrouw Deb, ‘want slakken kunnen zich wel bewegen en doen het ook.’
‘Och, wat malligheid! Hoe kunnen zij dat? Zij hebben immers geen pooten, en dan, hoe weet je iets over slakken?’
‘Ik weet het, omdat professor Graham 't mij eens verteld heeft,’ verklaarde juffrouw Deb, min of meer trotsch.
‘O, dan kunnen zij 't natuurlijk wel! Alles wat dat oude, muffe schepsel zegt, is Evangelie-waarheid. Hij is zelf een fossiel!’ en Minnie beet nijdig haar draad af.
Juffrouw Deb's wangen gloeiden als gewoonlijk wanneer zij bedroefd of opgewonden was; maar zij zeide niets, en kort daarop gingen de zusters slapen.
| |
X.
Den volgenden dag was het een dier heerlijke, echte zomerochtenden, waarvan alleen een zeer droevig en verbitterd hart den invloed niet kan ondervinden.
De tuin van Dimple-villa was een en al rozen en geurige bloemen. Door het open raam drong een vage geur van reseda binnen in de ontbijtkamer.
De vier zusters aten haar ontbijt en genoten de heerlijke ochtendlucht; de tafel stond dicht bij het raam en was beladen met allerlei lekkere, landelijke dingen. De room lag hoog en wit op haar kopjes koffie; goudgele broodjes lagen op het mandje. Versche eieren, juist door Suzanne binnengebracht, van de dwaze hen wier vroolijk gekakel men nog hoorde, lagen bij ieder bord, en honigraten - een geschenk van mijnheer Elliott - namen de eereplaats in, midden op tafel.
‘Ik heb mij in lang zoo gelukkig niet gevoeld,’ zeide juffrouw Deb, terwijl zij eenige kruimels strooide voor het tamme roodborstje, dat over het grint trippelde; ‘'t komt zeker door den prachtigen dag.’
‘Als de post maar komt, zal ik ook gelukkig zijn,’ verzekerde Kate glimlachend, want het was de morgen voor brieven van den heer Elliott.
‘Nu dan,’ ried juffrouw Deb, ‘je deedt beter, je te haasten met het ontbijt, want je eet niets meer als je den brief hebt, zoo ben je er in verdiept.’
‘Hij schrijft zulke heerlijke lange brieven en zij zijn zoo gezellig en lief, dat ik 't niet helpen kan,’ antwoordde Kate, haar ei openend.
‘Daar is de post!’ riep Minnie.
Kate snelde naar het venster en nam de brieven aan. Zij verdeelde ze onder de zusters. Drie en een courant voor juffrouw Deb. Twee voor Suzanne. Drie voor Minnie en een kostbaar epistel voor haar zelf.
De zusters, behalve juffrouw Deb, maakten haar brieven open; zij hield er over 't algemeen van eerst haar ontbijt te eten en daarna haar brieven te lezen, want zij hield het er voor dat lezen onder het eten slecht was voor de spijsvertering. Maar toch nam zij de courant op, zeggende:
‘Ik begrijp niet wie ons die courant zendt. Ik ken dit schrift volstrekt niet.’
Zij opende haar en dadelijk werd haar blik gevestigd op potloodteekens.
‘O meisjes,’ riep zij uit, ‘verbeeldt je! De professor is benoemd tot iets heel bijzonders, ik heb nog niet gezien wat het is. En hier staat heel veel over hem, alles lof. Ik dacht niet dat hij zoo'n beroemd man was.’
‘Denk eens aan,’ (Minnie keek over juffrouw Deb's schouder in de courant) ‘dat er zoo'n drukte wordt gemaakt om dien ouden fossiel. Waarom hij ons die courant nu zendt, na zoo onbeleefd te zijn weggegaan zonder ons goedendag te zeggen of te bedanken voor onze vriendelijkheid jegens zijn zuster?’
Juffrouw Deb keek heel tevreden en hernam:
‘Ik ben erg blij dat hij die plaats kreeg. Ik zal hem vandaag schrijven en feliciteeren met zijn succes. Wat zou zijn zuster, als zij nog leefde, trotsch zijn geweest.’
Juffrouw Deb at haar ontbijt, de oogen onafgewend gericht op de paragraaf, en toen nam zij de andere brieven op en opende ze.
‘'t Is heel dwaas,’ zeide zij, den laatste openende, ‘maar onbelangrijke brieven komen altijd in langwerpige enveloppen. Heb jelui dat wel eens opgemerkt?’
‘Ik denk,’ meende Minnie, ‘omdat mannen ze meestal gebruiken, en wij krijgen niets dan zaakbrieven van mannen. Daar komt het natuurlijk van.’
‘Wat scheelt je, Deb!’ riep Suzanne verschrikt.
‘Wie is er dood?’
Allen zagen vol angst naar juffrouw Deb, wiens gelaat een alles overweldigende aandoening verried. Plotseling verborg zij het gelaat in de handen en snikte luid.
‘Deb, lieve Deb! Wat is 't!’ riepen de zusters, ontzet door zulk een ongewoon tooneel, als Deb aan 't schreien te zien.
Juffrouw Deb, met haar brief in de hand, stond op en verliet de kamer, zeggende:
‘Ik zal 't je spoedig zeggen.’
‘Wat kan er toch gebeurd zijn?’ vroeg Suzanne geheel van streek.
Minnie nam de langwerpige enveloppe, keek er scherp naar en riep triomfantelijk uit:
‘Ik weet het! De oude professor heeft Deb ten huwelijk gevraagd. Dit schrift is 't zelfde als op de courant. Kijk maar eens!’
Kate en Suzanne zagen ook en erkenden dat Minnie buitengewoon slim was geweest, en dat dit de reden moest zijn van juffrouw Deb's onverwacht en ongewoon gedrag.
‘En zou je denken dat Deb hem aanneemt?’ vroeg Suzanne op angstigen toon.
‘Natuurlijk,’ antwoordde Kate, ‘zij is op het eerste gezicht verliefd geworden op dat professortje. 't Is juist het soort van leven dat zij genieten zal, altijd met geleerd volk omgaan en zonder ophouden lezingen hooren. Ik zou het vreeselijk vinden.’
‘Ik ook,’ verklaarde Minnie, ‘maar zij krijgt natuurlijk een mooi huis en een heel goed inkomen; dan ga ik dikwijls bij haar logeeren en zien of ik een van
| |
| |
die oude heeren kan opwarmen. Ik zal er pret van beleven, hoe 't ook gaat.’
‘En nu,’ lachte Kate, ‘krijgen wij drie huwelijken op denzelfden dag. Is dat niet grappig?’
‘O,’ zei Minnie, ‘ik zal het uitschateren als ik jelui drieën, met Deb en de oude fossiel aan het hoofd der processie, door de kerk zie stappen.’
‘Ik zie er niets grappigs in,’ zeide Suzanne verontwaardigd; ‘zooals mijn lieve Peter zegt, het huwelijk is een zeer plechtige gebeurtenis.’
De zusters hadden tijd in overvloed om de zaak te bepraten, want juffrouw Deb verscheen pas weer tegen lunchtijd. Toen zij beneden kwam, kuste zij haar zusters en zette zich voor haar schrijftafel.
‘Deb,’ vroeg Kate, ‘wij sterven van nieuwsgierigheid. Wil je ons niet zeggen wat de professor schreef?’
Juffrouw Deb doopte haar pen in den inkt en antwoordde:
‘Hij schrijft alleen dat hij zich zoo erg eenzaam voelt en dat...’
‘Hij jou noodig heeft om hem te troosten,’ riep Minnie luid lachend.
‘Ja,’ zeide juffrouw Deb, vastbesloten, ‘en ik zal beproeven het te doen.’
Zoo werd juffrouw Deb's verloving bekend. De opgewondenheid van het Terras was werkelijk zeer groot geweest, toen het bekend werd dat Kate Dimple ging trouwen, nog grooter toen het engagement van Suzanne een erkend feit werd; maar toen mevrouw Beasly als laatste bericht mededeelde dat ook juffrouw Deb naar het trouwaltaar zou schrijden, kende de verbazing geen grenzen meer. Als mevrouw Beasley niet met haar woord voor de waarheid ingestaan had, zou niemand het geloofd hebben.
Zooals nu de zaken stonden op het Terras, nam een ieder oprecht deel aan al het doen en laten der dames Dimple. De menschen schenen haar nooit te voren gezien te hebben, zoo keken zij haar bij iedere gelegenheid aan.
Als Kate bij voorbeeld uitging om een brief naar de post te brengen, verscheen er aan ieder raam een hoofd om elk harer bewegingen na te gaan, totdat zij op het einde was van het Terras.
Als Suzanne in den tuin werkte, kwam als bij tooverslag een buurvrouw aan het hek om iets te hooren over haar plannen, en vertrok dan onmiddellijk om het Terras in kennis te stellen van wat zij gehoord had.
De drie uitzetten waren de voorwerpen der niet rustende belangstelling van alle buren; de kleur en de stof van elke japon der aanstaande bruiden was aan haar vriendinnen even goed en even spoedig bekend als aan haar zelf.
Juffrouw Deb besliste, dat het huis op den eersten October zou worden verhuurd. De huwelijken zouden plaats hebben den 29 September. Een nicht, Jemina Finch genaamd, had beloofd te komen en bij haar te blijven gedurende de laatste veertien dagen om het huis te laten zien en voor Minnie te zorgen als de gewichtige dag voorbij zou zijn.
De weken vlogen voorbij en de uitzetten naderden hun voltooiing. Minnie, die van plan was bij familie een poos te logeeren, kocht nog meer kleederen dan haar zusters.
Maar juffrouw Deb stond het haar met veel hartelijkheid toe, ‘want,’ zeide zij tot Suzanne, ‘het maakt het kind gelukkig en houdt haar bezig.’
Er valt weinig meer te vertellen over deze drukke weken en wij zullen dus maar overgaan tot het beschrijven van den gewichtigen morgen van den 29sten September, een dag, die nog lang in herinnering zou blijven op het Terras.
De morgen was helder en kalm, zooals een huwelijksdag moet zijn; de zon scheen helder op de gesloten oogleden van de slapende Kate en wekte haar precies om half zeven uit haar rustige sluimering. Zij wreef zich de oogen uit en trachtte zich te herinneren wat dien dag zou plaats hebben, - was het Zondag of niet?
Daar flitste het in haar geheugen eensklaps op, en op den vloer springend, riep zij uit:
‘Suzanne, Suzanne! Denk wat voor dag of het vandaag is.’
Suzanne stond dadelijk op en ging kijken of juffrouw Deb 't ook reeds was. Minnie, tot haar verbazing, was reeds beneden.
‘Hoe oplettend van het lieve kind - zij is een half uur eerder opgestaan om voor ons ontbijt te zorgen,’ prees juffrouw Deb.
De huwelijken zouden zeer stil plaats hebben, om acht uur. Niemand van het Terras was er bij uitgenoodigd. Om half acht kwamen de zusters gekleed beneden; haar bagage was reeds gisteravond naar het station gezonden.
Juffrouw Deb droeg een grijs zijden japon met mantel en hoed in dezelfde kleur; het zat heel mooi, en Suzanne, haar aanziende, riep vol bewondering uit:
‘O Deb! Je ziet er zoo gedistingeerd uit! De professor zal trotsch op je zijn. Die sleep valt onberispelijk!’
Juffrouw Deb bloosde van plezier en zei op haar beurt:
‘Maar jij, Suzanne, ziet er ook lief en jong uit. Je hadt eigenlijk een ronden hoed moeten nemen in plaats van dat capotje, hoewel 't heel goed staat.’
Suzanne, het voorbeeld harer zuster volgende, droeg grijs, maar opgevroolijkt door rose bloemen op haar hoed en een rose strik aan haar hals.
Kate koos donkergroen met een wit vest; dat stond goed bij haar gezetheid, verzekerde haar modiste.
Minnie, die als een soort van bruidsmeisje bij haar drie zusters dienst deed, had verreweg het fijnste toilet van haar allen aan, namelijk een bruin kostuum, fijn geborduurd met goud, een chic tailor made jaquet en een groote hoed met struisveeren. Zij droeg ook een boa - niet zoozeer omdat zij het koud had, want haar wangen waren vuurrood, maar omdat het zoo goed stond, vond zij.
‘Je ziet er allerliefst, uit Minnie,’ zeide juffrouw Deb glimlachend; ‘jou trouwdag komt ook spoedig, wees maar niet bang, lieve!’
| |
| |
Minnie lachte, en van de ontbijttafel opstaande, ging zij naar het raam.
‘O, goeie hemel! groote gunst!’ riep zij, ‘ik geloof dat het heele Terras naar de kerk gaat. Ieder komt uit de deur en kijkt mekaar lachend aan. Daar gaat de jonge Smith, hollend. als was hij bang te laat te komen; en daar zijn de dames Crogg, die maken een drukte of zij zelf gingen trouwen, en alle meiden komen aan de deur met sloffen en rijst. Hoe dom! alsof het wat helpt, rijst te gooien naar menschen, vóórdat zij getrouwd zijn!’
‘O foei! hoe vervelend!’ riep juffrouw Deb vol ergernis, ‘hoe kunnen menschen zoo indringend zijn? Hebben wij dan niet genoeg gezegd, dat wij niet wilden dat iemand er bij was?’
‘Och Deb, Deb!’ klaagde Suzanne, ‘ik ben zoo zenuwachtig. Mijn hart klopt zoo vreeselijk. Ik denk niet, dat ik 't kan volhouden. O, ik geloof bepaald dat ik wachten zal tot morgen.’
‘Daar komen de rijtuigen,’ riep Minnie van haar observatiepost, ‘en daar is Teddy aan het hollen. Ik geloof werkelijk dat hij te laat zal zijn. Weet je wat hij zeide, waar wij op geleken?’
‘Nu, wat dan?’ vroeg Kate.
‘Op Sint-Michelsganzen, op den 29en September,’ lachte Minnie.
‘Heel brutaal,’ zeide juffrouw Deb verontwaardigd, ‘dat jonge mensch heeft geen manieren. Verbeeld je, Sint-Michelsganzen!’
De drie bruiden zouden in het eene rijtuig stappen. Minnie en Jemina Finch in het andere.
‘Wij moeten het rijtuig niet laten wachten,’ zeide juffrouw Deb met een stem zoo vast als zij maar kon opzetten. Op dit bevelend woord stonden zij allen op, bevend over alle ledematen en trokken haar handschoenen aan.
‘O, mijn handschoen is gebarsten,’ jammerde Suzanne en begon reeds haar traantjes te laten vallen.
‘'t Doet er niet toe,’ zeide Kate, ‘'t is maar de linkerhand. Je kunt hem half aantrekken en dan ben je gauw klaar als de ring er aan gestoken wordt.
Juffrouw Deb wierp een laatsten blik door de kamer, waarin zij zoo lang hadden gewoond, en zeide toen langzaam:
‘Kom, meisjes! - Jemina - ik vertrouw dat je goed zorgen zult voor Minnie en mij dikwijls over haar zult schrijven.’
Zij gingen allen naar de deur. Het rijtuig kwam voor. Het was zeer bereidwillig geleverd door mevrouw Sexton.
Suzanne stapte in, Kate volgde. Juffrouw Deb zette juist haar voet op de trede, toen Minnie zeer langzaam zeide:
‘Deb, ik geloof dat ik beter deed, mede in te stappen in dit rijtuig. Ik moet je iets zeggen.’
‘Och neen kind! Dat gaat niet,’ antwoordde juffrouw Deb. ‘Jemina Finch zou het onbeleefd vinden, dat men haar alleen liet. Je moet bij haar gaan zitten.’
‘Maar,’ zeide Minnie, ‘ik ga ook trouwen. Dus doe ik beter met jullie mee te rijden.’
‘Minnie, wat zeg je?’ riep juffrouw Deb, op de achterbank zittende.
Minnie, met den voet op de trede, voegde er bij:
‘Teddy vroeg mij eergisteren ten huwelijk, en hij heeft gisteren een bijzondere vergunning om vandaag te trouwen gehaald; dus is alles in orde. Vind je dat niet leuk?’
Zij stapte in het rijtuig, sloot de deur en zeide kalm tot den koetsier:
‘Naar de kerk, als het je belieft.’
De man raakte zijn hoed aan, nam de teugels op en reed langzaam het Terras af, onder een regen van oude sloffen en rijst.
Zoo is het gekomen, dat Dimple-villa Dimple-villa niet meer is.
|
|