Maar laten wij ons tochtje naar Tivoli beginnen bij het begin!
Zooals wij zeiden, rijdt thans een stoomtram dagelijks in zeven kwartier van Rome naar Tivoli. Men verlaat de eeuwige stad door de ‘Porta San-Lorenzo’ en volgt dan den ouden weg ‘Via Tiburtina’ door het droefgeestige, verlatene, boomlooze landschap der Romeinsche Campagna. De grond is vulkanisch, in de verte ziet men kloosters en oude forten op eenzame hoogten gelegen. De baan overschrijdt het riviertje Trivenone, en de tram houdt stil aan het station Bagni, een ‘bad-etablissement’; de bronnen bevatten veel kalk, koolzuur en zwavelwaterstof en werden reeds door de oude Romeinen gebruikt.
Een half uur verder passeert men de Travertijnergroeve, die de steenen voor de Sint-Pieterskerk leverde. Reeds Strabo sprak van steengroeven, waaruit het Colosseum werd opgericht; deze zijn echter uitgeput en bedekt met gras en boomen.
Langzamerhand wordt het landschap levendiger en mooier; de brug bij Ponte Lucano ligt in een zeer schilderachtige omgeving; verder overspant een antieke brug, omringd door steeneiken en olijfboomen, de Teverone. Aan den overkant der rivier begroet ons reeds dadelijk, een herinnering aan den klassieken tijd, het graf der familie Plautius, een kolossaal monument, op dat van Cecilia Metella gelijkend.
Doch dit is slechts een voorbereiding tot het heerlijke kunstgenot, dat ons wacht in de wereldberoemde villa Adriana, of liever in de bouwvallen van hetgeen eens dat vorstelijke lustslot is geweest.
Helder schitteren de roode bouwvallen tusschen het groen van laurier-, vijge-, pijn- en olijfboomen, cypressen en wilde struiken.
Hier was het dat keizer Hadrianus van zijn reizen kwam uitrusten en alle schoonheden, in de landen door hem bezocht, zooveel mogelijk trachtte na te bootsen in architectuur en beeldhouwwerk; niettegenstaande alle verwoestingen door deze villa geleden, groef men hier nog vele meesterstukken der antieke kunst op, die thans de grootste schatten der museums uitmaken.
De wereldberoemde Antinoüs, het duivenmozaïek van het Kapitool, de Centauren, de Ceres, de Flora en nog zoovele andere beeldwerken zijn allen hier onder de puinhoopen opgegraven.
Men kan zich een zeer goed denkbeeld maken over de inrichting eener Romeinsche villa, als men langs deze bouwvallen dwaalt. Niets ontbrak hier; in de tuinen een Grieksch en een Romeinsch theater, het zwembad, een spreekzaal, kazernen, twee bibliotheken en op een hoogte het keizerlijke paleis, waarvan men nog onderscheiden kan, dat het uit drie verdiepingen bestond; duidelijk kan men bemerken dat het den keizer te doen is geweest, beroemde Egyptische gebouwen na te bootsen. Toch is er nog veel duisters aangaande de bestemming van vele der bouwwerken, waarvan thans maar alleen de ruïnen aanwezig zijn. Misschien zullen verdere opgravingen nog veel raadselachtigs verklaren.
Voorbij villa Adriana kronkelt de trambaan naar Tivoli omhoog en brengt ons na korten tijd door de Porta della Croce in het oude stadje.
Men doet het beste in het hotel van La Sibylla te eten op het terras. Wat er dan aan de qualiteit der spijzen mocht ontbreken, wordt ruim vergoed door het onvergelijkelijk schoone gezicht op de watervallen.
De bediening laat ook wel iets te wenschen over, maar wat deert het ons, als wij een goed half uur wachten moeten op onze maccaroni, wanneer wij daardoor ruim den tijd hebben den trotschen waterval te bewonderen, die zich van de hoogte van een berg met donderend geraas in het diepe dal nederstort? Overweldigend is de indruk, en wanneer wij dit heerlijke schouwspel genieten, dan kunnen wij niet anders doen dan den goeden smaak te bewonderen der oude Romeinen, die dit heerlijke stukje grond uitkozen om er hun lustpaleizen te bouwen, en dan wil men nog beweren dat liefde voor schoone natuur een uitvinding is der allerlaatste tijden!
Hoog boven den waterval staat de Sybillatempel, een koepelvormig gebouw, oorspronkelijk gesteund door 18 slanke gecanneleerde zuilen, waarvan er nog tien bestaan - het werd gebouwd ten tijde van Sylla en vormt in zijn rustige, majestueuze schoonheid een wondervol contrast met den wilden, bruisenden stroom.
Thans is deze beroemde Sybillatempel een eetzaal geworden; het behoort tot het hotel en men kan daar na lang wachten een echt Italiaansch maal genieten!
Iets verder ziet men de kerk San Giorgio, oorspronkelijk ook een antieke tempel, waarvan men echter den naam niet eens meer weet. De geleerden zijn het er niet over eens of hij aan Vesta of aan Hercules Saxanus was toegewijd. Deze kerk is een langwerpig vierkant gebouw van Travertijnersteen met vier jonische zuilen aan den gevel.
Daar vlak bij is de ingang tot de watervallen. Deze zijn echter nooit door de Romeinen bewonderd geworden, want zij zijn nog geen eeuw oud; zij werden aangelegd door paus Leo XII, in het jaar 1826 en dienden om den wilden bergstroom de Anio een andere richting te geven.
Vroeger trad deze rivier telkens uit haar oevers en vernielde in dat jaar twintig huizen, waarvan men thans nog de ruïnen ziet. De pauselijke regeering trok zich het lot der arme bedreigden aan en liet de kalkrotsen, waartegen de stroom stuitte, doorbreken en hem van een hoogte van meer dan honderd meter naar beneden storten.
Verder werden er nog onderaardsche gangen gebouwd, waardoor het water bij lagen stand kan wegstroomen. Een grootsch werk, dat den paus en zijn architect Folchi alle eer aandoet.
Wie goed ter been is kan in de kalkrots afdalen en gaat dan stroomopwaarts tot aan de grot der Sirene, waardoor een tak van den eersten waterval bruist; van hier loopt een vrij moeilijk pad naar beneden tot aan de brug, van waar een goede, beschaduwde weg leidt, voorbij de overblijfselen der villa Vopiscus. Door de galerijen, die in den