schelm, want twaalf uur lang leeft zij onder het water; de waterdood is voor haar de redding. Het dooddrukken is ook niet makkelijk, want als een aal glijdt zij tusschen de vingers weg en eerst als men een zeker krakend geluid hoort, weet men dat zij voorgoed dood is. Een bewijs voor de hardheid harer huid.
En is het niet wonderbaar dat dit zoo kleine insect volmaakte ademhalings-, verterings- en spierkrachtige werktuigen bezit?
Maar, vraagt men, waartoe dienen de vlooien? Waarvoor zijn ze op de wereld? Wie weet, misschien om ons te dwingen goed in de hoekjes te kijken, want de stoffige hoekjes dienen hun tot wieg, misschien ook om ons geduld te oefenen. Wij klagen over haar, en toch moeten wij misschien op beide knieën den hemel danken van ons alleen maar deze vloo te hebben gegeven; in andere landen heeft men er een nog veel erger, veel verschrikkelijker: de zandvloo.
De wetenschap noemt haar pulex penetrans, doordringende vloo; zij krioelt in Zuid-Amerika, Brazilië, Mexico, in de Antillen, de Congo.
Veel kleiner dan onze, bijna onschadelijke vloo, is zij van een ongeloofelijke wreedheid; vooral heeft zij het op de voeten begrepen; eerst doorboort zij de schoenen; het beste leder is niet tegen haar bestand. Met haar scherpe wapens baant zij er zich een weg door, en op haar veld van arbeid gekomen, dringt zij in de huid van de voetzolen, meestal onder de nagels van de teenen.
Op dit oogenblik is het dier geheel microscopisch, 't is een kop, waaraan een ideetje van een lijf is verbonden, zoo klein. Maar na het bloed een poos te hebben ingezogen, wordt de buik ronder, zoodat het heele dier niet meer is dan een buik, waaraan een nietig kopje is gehecht.
Wat 'n pijn het doet, moet ieder begrijpen, maar het ergste komt nog. Als zij geheel verzadigd is, vormt zij tusschen de nagels een witte blaas, waarin zij haar eitjes gaat leggen en waaruit dan rupsen komen, die daar hun gedaantewisselingen ondergaan, en in deze levende prooi leven, zich voorttelen, sterven, ten minste als een pedicure-uithaler van vlooien - er zijn er die van deze betrekking heel goed leven - dezen lastigen parasiet niet wegneemt.
Zich daarvan niet bijtijds ontdoen is zich blootstellen aan ontstekingen, abcessen, kankergezwellen. Men verliest er dikwijls een teen of een heelen voet bij, en negers, waaraan deze vloo zich het liefste hecht, zijn dikwijls bezweken aan de kwalen, veroorzaakt door dit nietige insect.
Hebben wij dan geen reden tevreden te zijn met onze vloo?
Maar weet ge wel, lezers, dat de vloo is bezongen geworden, dat zij haar dichters had, dat zij haar tijd van mode en beroemdheid heeft gekend, dat zij haar deel had aan menig galant avontuur?
De oorzaak van deze voorbijgaande beroemdheid was... de vloo van mejonkvrouw des Roches.
Het was op de feesten van Poitiers in 1579. De moeder der edele, schoone, deugdzame Catharine des Roches, een vrouw, evenals haar dochter zeer letterkundig ontwikkeld, vereenigde in haar salon alle schoone vernuften van dien tijd. Op zekeren avond ontdekte Etienne Pasquier een mollige, dartele vloo en dacht:
‘De vloo, wandelend op zulk een allerliefste jonge dame, verdient bezongen te worden.’
En ondanks zijn vijftig jaren maakte hij verzen, in 1582 onder den titel van: ‘La puce de Mlle des Roches’ verschenen; een verzameling van Fransche, Spaansche, Latijnsche en Grieksche gedichten, werk van dichters uit dien tijd.
De vloo werd toen een voorwerp van groote vereering. Gelukkig degene, die er een vangen kon op de beminde persoon. Dadelijk liet hij haar zetten in een kristallen medaillon met een gouden kettinkje aan haar poot. Dit was een zeer beteekenisvol cadeau van den fijnsten smaak en men droeg dit medaillon dan om den hals.
Veel minder aardig is de tweede deugniet uit dit vroolijke gezelschap van drieën, degene, die de insectkundigen Cimex lectularius noemen en wier Hollandschen naam wij niet durven neerschrijven. Wij zullen haar de eer niet geven van een lange beschrijving en ook niet meer noemen.
Haar geschiedenis. Er zijn er die beweren, dat men haar niet kende vóór den brand van Londen en dat zij in 1668 of '70 uit Amerika hier is overgebracht. Hadden zij haar maar dáár gehouden!
Van een anderen kant beschrijven Aristoteles, Dioscorides en Plinius zeker huisdier met zes pooten, die op een haar op onze vijandin gelijkt.
Of zij ons van Amerika of Italië komt, doet er weinig toe; het feit is dat deze afschuwelijke vampier zich hier maar al te goed heeft geacclimatiseerd.
O! als wij het geluk mochten hebben haar nooit te ontmoeten, als wij altijd haar hatelijke tegenwoordigheid konden vermijden; maar daarvoor moesten wij ons opsluiten in onze woningen, zonder betrekkingen met de buitenwereld. Want de straten, de trams, de spoorwegwaggons, de stoelen in de kerk, de bekleede stoelen van de schouwburgen, vooral de hotel- en kamerbedden, alles zweert samen om ons dezen lastigen gast, op wie het gezegelde papier der deurwaarders geen vat heeft, in het harnas te jagen.
Evenals de vloo, hecht zij zich niet aan iedereen; er zijn menschen die zij nooit zal kwetsen, maar daarentegen overkomt het haar wel eens kinderen in de wieg te dooden.
Zij heeft een langwerpig, plat lichaam, met beginselen van vleugels; haar aanvalsmiddel is een scherpe zuiger, haar verdedigingsmiddel de misselijke reuk dien zij verspreidt als men haar boos maakt of verplettert.
Voeg er bij de betoovering, die zij schijnt uit te oefenen op degenen, die niet gewoon zijn haar te zien. Er zijn er, die uit schrik haar laten vluchten, zoodra zij haar ontwaren.
De platheid van haar lichaam heeft aanleiding ge-